Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-02-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:669, 15/00846 t/m 15/00848

Gerechtshof Amsterdam, 28-02-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:669, 15/00846 t/m 15/00848

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 februari 2017
Datum publicatie
29 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:669
Formele relaties
Zaaknummer
15/00846 t/m 15/00848

Inhoudsindicatie

De naheffingen parkeerbelasting zijn terecht opgelegd. De regels over de verschuldigdheid van parkeerbelasting zijn voldoende duidelijk in het gebied waar belanghebbende parkeerde.

Uitspraak

Kenmerken 15/00846 t/m 15/00848

28 februari 2017

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: M.J. Fuks),

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AMS 15/3891, 15/3892 en 15/3893 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Op 11 maart 2015 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting (in de rechtbankuitspraak genoemd: het primaire besluit 3) opgelegd.

1.2.

Na tegen de onder 1.1. genoemde naheffingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 1 juni 2015 het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift verder ambtshalve behandeld en geen redenen gevonden om ambtshalve aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet te komen (in de rechtbankuitspraak genoemd: het bestreden besluit 3).

1.3.1.

Op 28 maart 2015 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting (in de rechtbankuitspraak genoemd : het primaire besluit 1) opgelegd.

1.3.2.

Op 2 april 2015 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting (in de rechtbankuitspraak genoemd: het primaire besluit 2) opgelegd.

1.4.

Na tegen voornoemde (1.3.1 en 1.3.2) naheffingsaanslagen gemaakte bezwaren heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar van 1 juni 2015 de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard (in de rechtbankuitspraak genoemd: de bestreden besluiten 1 en 2).

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de onder 1.2 en 1.4. genoemde uitspraken van de heffingsambtenaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 28 oktober 2015 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

“Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ten aanzien van de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond;

- verklaart het beroep ten aanzien van het bestreden besluit 3 gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit 3;

- verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit 3 ongegrond;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit 3;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden.”

1.6.

De tegen deze uitspraak door belanghebbende (in één geschrift) ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 10 december 2015. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2017. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende voornoemd, en namens de gemeente mr. B. Brekveld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast:

2.1.

Tot de gedingstukken behoort een op 22 februari 2015 gedateerde verhuurovereenkomst tussen Europcar (verhuurder) en belanghebbende (huurder) waarbij wordt overeengekomen dat belanghebbende een auto van Europcar huurt voor de periode 22 februari 2015 tot 12 maart 2015. Het betreft, zoals ter zitting van het Hof is bevestigd, een auto met kenteken [ kenteken 1] (hierna ook de huurauto).

2.2.

De op 11 maart 2015 gedateerde naheffingsaanslag is aan belanghebbende opgelegd nadat een parkeercontroleur constateerde dat de huurauto op 23 februari 2015 op 19:50 uur in de [ straatnaam A] ter hoogte van nummer [nummer 1] te Amsterdam geparkeerd stond. De parkeercontroleur meende dat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan.

2.3.

De op 28 maart 2015 gedateerde naheffingsaanslag is aan belanghebbende opgelegd nadat een parkeercontroleur constateerde dat de huurauto op 4 maart 2015 op 20:26 uur in de [straatnaam B] ter hoogte van nummer [nummer 2] te Amsterdam geparkeerd stond. De parkeercontroleur meende dat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan.

2.4.

De op 2 april 2015 gedateerde naheffingsaanslag is aan belanghebbende opgelegd nadat een parkeercontroleur constateerde dat de huurauto op 10 maart 2015 om 19:46 uur in de [ straatnaam A] ter hoogte van nummer [nummer 1] te Amsterdam geparkeerd stond. De parkeercontroleur meende dat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan.

2.5.

Ten tijde van voornoemde constateringen beschikte belanghebbende over een parkeervergunning voor de auto met kenteken [kenteken 2] (hierna ook de auto) in het gebied waarin wel de [ straatnaam A] lag, maar niet de [straatnaam B] .

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.

De ontvankelijkheid van het bezwaar inzake de op 11 maart 2015 opgelegde naheffingsaanslag is in hoger beroep geen onderwerp van geschil.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing