Gerechtshof Amsterdam, 07-03-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:768, 16/00119
Gerechtshof Amsterdam, 07-03-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:768, 16/00119
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 maart 2017
- Datum publicatie
- 26 april 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:768
- Zaaknummer
- 16/00119
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is als (middelijk) bestuurder terecht aansprakelijk gesteld voor naheffingsaanslagen loonheffingen; de naheffingsaanslagen zijn terecht aan de BV opgelegd en belanghebbende maakt niet aannemelijk dat hij reeds was gedefungeerd ten tijde van het ontstaan van de belastingschulden, in welke periode betalingsonmacht aanwezig was.
Uitspraak
kenmerk 16/00119
7 maart 2017
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , belanghebbende,gemachtigde: mr. M.H.W.N. Lammers (Jaeger Advocaten Belastingkundigen) te Amsterdam,
tegen de uitspraak van 25 februari 2016 in de zaak met kenmerk HAA 15/130 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft met dagtekening 18 september 2013 ten aanzien van belanghebbende een beschikking aansprakelijkstelling genomen voor wat betreft de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonbelasting/premies volksverzekeringen (hierna ook: loonheffingen) ten name van [A] B.V. (hierna: de BV), voor de loonheffing over de maandtijdvakken februari 2013 tot en met juni 2013 en voor de omzetbelasting over het eerste en het tweede kwartaal van 2013, ten bedrage van in totaal, inclusief boeten, kosten en invorderingsrente, € 111.722,05 (hierna: de beschikking).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de ontvanger bij uitspraak, gedagtekend 20 november 2014, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en de beschikking ambtshalve verminderd met € 15.942.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 25 februari 2016 als volgt beslist:
“De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
verklaart het bezwaar ontvankelijk;
- -
-
vermindert de beschikking aansprakelijkstelling tot een bedrag van € 74.811,05;
- -
-
veroordeelt verweerder [de ontvanger] in de proceskosten van eiser [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.240;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 maart 2016. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in de onderdelen 1.1 tot en met 13 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld; belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de ontvanger als ‘verweerder’:
“1.1. De Stichting [A] (hierna: de Stichting) was vanaf 25 mei 2012 tot 1 september 2014 enig bestuurder en enig aandeelhouder van de BV. Eiser was vanaf 6 januari 2012 enig bestuurder van de Stichting.
Een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 4 september 2013 vermeldt dat eiser op die datum bestuurder was van de Stichting.
Een uittreksel van 20 november 2014 vermeldt dat eiser met ingang van 1 juli 2013 uit functie is en dat op 29 oktober 2013 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is geregistreerd dat met ingang van 1 juli 2013 [persoon B] bestuurder van de Stichting was.
2. Bij de stukken bevindt zich een kopie van de notulen van een op 20 juni 2013 gehouden buitengewone vergadering van aandeelhouders van de BV waarbij aanwezig waren de Stichting en eiser en waarin is besproken dat de [persoon B] (de rechtbank begrijpt: [persoon B] ) per 1 juli 2013 bestuurder zal zijn van de Stichting.
3. Eiser stond vanaf 10 december 2010 tot in ieder geval 18 juni 2014 ingeschreven op het adres [adresaanduiding] te [Z] .
4. Vanaf 7 februari 2011 heeft eiser als postadres aan de Belastingdienst opgegeven: [Postbusadres] .
5. De naheffingsaanslagen loonbelasting voor de in de aansprakelijkstelling begrepen tijdvakken februari tot en met juni 2013 zijn conform de oorspronkelijke aangiften opgelegd.
6. In de bijlage bij de beschikking is de aansprakelijkstelling als volgt gespecificeerd:
Tijdvak |
Soort |
Dagtekening naheffingsaanslag |
Belasting in € |
Boete in € |
Kosten in € |
Invorderings-rente in € |
Totaal in € |
februari 2013 |
LB |
24 april 2013 |
8.614,05 |
354 |
96 |
9.064,05 |
|
maart 2013 |
LB |
27 mei 2013 |
12.835 |
256 |
920 |
104 |
14.115 |
april 2013 |
LB |
24 juni 2013 |
13.653 |
273 |
977 |
80 |
14.983 |
mei 2013 |
LB |
24 juli 2013 |
16.016 |
319 |
15 |
54 |
16.404 |
juni 2013 |
LB |
23 augustus 2013 |
19.889 |
325 |
15 |
16 |
20.245 |
1e kwartaal 2013 |
OB |
27 mei 2013 |
18.081 |
524 |
148 |
18.753 |
|
2e kwartaal 2013 |
OB |
26 augustus 2013 |
17.778 |
355 |
15 |
10 |
18.158 |
7. Op 11 april, 13 mei, 28 juni, 25 juli, 6 augustus en 26 september 2013 zijn namens de BV voor een of meer tijdvakken correctieaangiften loonbelasting ingediend. Op 11 november 2013 zijn voor alle aangiften loonbelasting die in de aansprakelijkstelling zijn begrepen correctieaangiften ingediend voor de volgende bedragen waardoor de aangiften zijn gecorrigeerd tot nihil:
Tijdvak |
Correctie in € |
februari 2013 |
-/- 17.730 |
maart 2013 |
-/- 12.931 |
april 2013 |
-/- 13.692 |
mei 2013 |
-/- 21.702 |
juni 2013 |
-/- 16.338 |
8. Op 28 november 2013 heeft [B] B.V. (hierna: [B] ) aangiften loonbelasting ingediend over onder meer de tijdvakken februari tot en met juni 2013. Als inhoudingsplichtige wordt genoemd “ [B] B.V./ [A] ”. De aangiften zijn gelijk aan de hiervoor vermelde correctieaangiften, zij het dat de aangiften positieve bedragen vermelden. De aangiften zien op dezelfde personeelsleden als de (gecorrigeerde) aangiften loonbelasting voor de tijdvakken februari tot en met juni 2013 die eerder door de BV waren ingediend.
9. De beschikking aansprakelijkstelling is op 18 september 2013 per aangetekende post verzonden aan het adres van eiser in [Z] . Op 23 september 2013 is een bericht van aankomst achtergelaten en op 17 oktober 2013 heeft verweerder de aangetekende brief retour ontvangen. Op 24 oktober 2013 is de beschikking nogmaals per aangetekende post naar het adres in [Z] verzonden. Op 28 oktober 2013 is een bericht van aankomst achtergelaten en op 20 november 2013 heeft verweerder de aangetekende brief retour ontvangen.
10. Bij brief van 25 oktober 2013 aan dhr. Popelier, werkzaam bij de Ontvanger Hoofddorp, schrijft eiser – kort gezegd – dat de BV per 1 juli 2013 van eigenaar is veranderd vanwege de verkoop van bedrijven inclusief alle lusten en lasten uit het verleden en de toekomst met het verzoek zich voortaan te wenden tot de wettelijke vertegenwoordiger.
11. Bij brief van 18 december 2013 stelt verweerder eiser op de hoogte van een aantal openstaande belastingaanslagen, waaronder [aanslagnummer]. Dat is het nummer van de onderhavige beschikking. Naast het aanslagnummer en het openstaande bedrag worden er geen nadere bijzonderheden vermeld.
12. Bij brief van 26 februari 2014 aan verweerder met vermelding van beschikkingsnummer [aanslagnummer] stelt eiser bezwaar in tegen de aansprakelijkstelling. Die brief, die op 27 februari 2014 door verweerder is ontvangen, houdt onder meer in dat eiser al meerdere malen heeft aangegeven dat hij niet meer verantwoordelijk is voor de BV omdat die per 30 juni 2013 is overgedragen aan een nieuwe eigenaar en dat er na 31 januari 2013 geen personeel meer werkzaam was bij de BV en dat de loonbelasting en omzetbelasting tot die datum zijn voldaan.
13. Bij uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2014 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aan de BV opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting over het tijdvak februari 2013 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend. Bij uitspraak van 22 juli 2015 heeft deze rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser niet gemachtigd was om namens de BV beroep in te stellen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.”
De door de rechtbank vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet betwist. Ook het Hof zal zijn beslissing op deze feiten baseren. Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.
In de ‘Notulen’ van de op 20 juni 2013 gehouden buitengewone vergadering van aandeelhouders van de BV is voorts onder meer het volgende vermeld:
“Aanwezig zijn:(…)Stichting [A] , houder van 900 aandelen;[Belanghebbende], bestuurder en secretaris der Vennootschap;(…)Met instemming van de vergadering wordt [belanghebbende] aangewezen om van het verhandelde notulen te houden. (…)De voorzitter stelt vast dat van het geplaatste kapitaal van de vennootschap, ad € 90.000 (100 procent) aanwezig of vertegenwoordigd is. (…)2. Overname van [de BV] en Stichting [A] door de [persoon B] op 01-07-2013De [persoon B] zal 01-07-2013 bestuurder zijn van Stichting [A] , met inachtneming van alle lusten en lasten van het verleden, het heden en de toekomst.”
Tijdens de zitting in hoger beroep is namens belanghebbende onder meer het volgende verklaard:
“Ik betwist niet dat belanghebbende tot en met 30 juni 2013 bestuurder was van de B.V. Ik stel dat belanghebbende per 1 juli 2013 geen bestuurder van de B.V. meer is en dat hij in de periode daaraan voorafgaand bestuurder was van een lege vennootschap. In de B.V. vonden namelijk geen activiteiten meer plaats. Ten bewijze van die stelling verwijs ik naar de aangiften loonheffingen van [ [B] B.V.]. Wij hebben begrepen dat [B] de op aangifte aangegeven loonheffingen ook daadwerkelijk heeft afgedragen. (… )
U houdt mij de notulen van de op 20 juni 2013 gehouden buitengewone vergadering van aandeelhouders van de B.V. voor. De daarin genoemde heer ‘ [persoon B] ’ is [persoon B] .
Ik weet dat omdat belanghebbende mij dit heeft verteld; desgevraagd heb ik begrepen dat [persoon B] een reputatie heeft als katvanger. U wijst mij erop dat op pagina 2 van de notulen is vermeld dat [persoon B] per 1 juli 2013 bestuurder is van Stichting [A] (de Stichting) met inachtneming van alle lusten en lasten. Waarop baseert belanghebbende zijn stelling dat het personeel per 1 februari 2013 is overgenomen?
De notulen handelen over de Stichting. Daar is [persoon B] ook bestuurder van geworden. Deze stukken behoren niet tot de gedingstukken. Ik weet niet op welke wijze [persoon B] de overdracht heeft geregeld. Ik heb belanghebbende wel twintig keer om relevante stukken gevraagd; ik heb hem bijvoorbeeld ook om de overnamebalans gevraagd. Ik heb evenwel niets mogen ontvangen. Belanghebbende is een man van weinig woorden. Volgens belanghebbende heeft [persoon B] alle stukken. Het klopt dat belanghebbende geen documenten kan reproduceren van de overdracht van het personeel of de onderneming van de B.V. aan [B] . Ik had het zelf anders gedaan; neen is niet het gewenste antwoord.
Hoe is het personeel op de hoogte gesteld van de overdracht van de onderneming? Dat weet ik ook niet. Het komt voor dat een overdracht van een onderneming is geregeld op een bierviltje; ik heb dat wel eens gezien. (…) De stelling van belanghebbende dat het personeel van de B.V. per 1 februari 2013 naar [B] is overgegaan, is gebaseerd op de aangiften loonheffingen van [B] . Deze aangiften hebben betrekking op het personeel.”
3 3. Geschil in hoger beroep
Evenals voor de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen (hierna: de naheffingsaanslagen) ten name van de BV (hierna: de naheffingsaanslagen).
Voor zover de beschikking aansprakelijkstelling tevens zag op de aansprakelijkstelling voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen omzetbelasting ten name van de BV is deze niet meer in geschil.
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de rechtbank – rekening houdend met de ambtshalve vermindering van € 15.942 (zie 1.2) – de beschikking had behoren te verminderen tot een bedrag van € 58.869,05 en dat het hoger beroep in zoverre in elk geval gegrond is.
Tegen het oordeel van de rechtbank dat het bezwaar door de ontvanger ontvankelijk is en dat derhalve in de uitspraak op bezwaar ten onrechte tot niet-ontvankelijkheid is geconcludeerd is geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld. Tussen partijen is ook deze kwestie niet meer in geschil. Het Hof volgt de rechtbank in haar oordeel over de ontvankelijkheid van het bezwaar, omdat deze beslissing naar ’s Hofs oordeel juist is.