Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-02-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:785, 15/00654 tot en met 15/00659 en 15/00702 tot en met 15/00707

Gerechtshof Amsterdam, 09-02-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:785, 15/00654 tot en met 15/00659 en 15/00702 tot en met 15/00707

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 februari 2017
Datum publicatie
15 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:785
Zaaknummer
15/00654 tot en met 15/00659 en 15/00702 tot en met 15/00707
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 52a, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27e, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67c

Inhoudsindicatie

Loonbelasting. Van stichting ingekochte zorg. Inhoudingsplichtig. Naheffingsaanslagen en boeten kunnen worden opgelegd, nu de stichting pas is ontbonden en opgehouden te bestaan na afloop van het jaar (of jaren) waarin de belastingschuld is ontstaan. 2008: naheffingsaanslag en boete vernietigd; zijn buiten de termijn opgelegd. 2009 - 2012: informatiebeschikking. 2013: niet de vereiste aangifte gedaan. Omkering en verzwaring van de bewijslast. Betalingsverzuimboetes gehandhaafd.

Uitspraak

Kenmerken 15/00654 tot en met 15/00659 en 15/00702 tot en met 15/00707

9 februari 2017

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

(gemachtigde: mr. V.P. Wakkerman),

alsmede de (incidenteel) hoger beroepen van

[Stichting X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. P. Geervliet),

tegen de uitspraak van 17 juli 2015 in de zaken met kenmerken HAA 14/2820 en HAA 14/2822 tot en met 14/2826 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende:

( a) met dagtekening 14 maart 2014 over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag loonheffingen (hierna: naheffingsaanslag loonheffing 2008) van € 35.233 en een (betalingsverzuim)boete van € 352 opgelegd;

( b) met dagtekening 14 maart 2014 over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag loonheffingen (hierna: naheffingsaanslag loonheffing 2009) van € 33.551 en een (betalingsverzuim)boete van € 671 opgelegd;

( c) met dagtekening 14 maart 2014 over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag loonheffingen (hierna: naheffingsaanslag loonheffing 2010) van € 32.312 en een (betalingsverzuim)boete van € 646 opgelegd;

( d) met dagtekening 14 maart 2014 over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag loonheffingen (hierna: naheffingsaanslag loonheffing 2011) van € 31.730, een betalingsverzuimboete van € 634 en een aangifteverzuimboete van € 61 opgelegd;

( e) met dagtekening 14 maart 2014 over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag loonheffingen (hierna: naheffingsaanslag loonheffing 2012) van € 31.131, een betalingsverzuimboete van € 622 en een aangifteverzuimboete van € 61 opgelegd; en

( f) met dagtekening 28 april 2014 over het (naar het Hof begrijpt) tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag loonheffingen (hierna: naheffingsaanslag loonheffing 2013) van € 31.500, een betalingsverzuimboete van € 630 en een aangifteverzuimboete van € 61 opgelegd.

1.2.

Na tegen de hiervoor onder 1.1 (a) tot en met (e) vermelde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar, gedagtekend 4 juni 2014, de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen over genoemde tijdvakken (2008 tot en met 2012) gehandhaafd.

Na tegen de hiervoor onder 1.1 (f) vermelde naheffingsaanslag 2013 en boetebeschikkingen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 28 juli 2014 de naheffingsaanslag 2013 verminderd tot € 3.193, de betalingsverzuimboete verminderd tot € 63 en de aangifteverzuimboete van € 61 gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de hiervoor vermelde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 17 juli 2015 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar, doch uitsluitend voor wat betreft de boetebeschikkingen;

- vernietigt de boetebeschikkingen met betrekking tot de jaren 2008, 2010, 2011, 2012 en 2013;

- vermindert de boete met betrekking tot het jaar 2009 tot een bedrag van € 335;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.490;

- gelast verweerder het griffierecht van € 328 dat is betaald in de zaak met nummer 14/2820 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.1.

Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 augustus 2015, aangevuld bij brief van 14 september 2015. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft bij brief van 21 december 2015 van de gelegenheid gebruik gemaakt om schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren te brengen.

1.4.2.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 augustus 2015, aangevuld bij brief van 23 oktober 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2017. Belanghebbende noch haar gemachtigde zijn, met bericht aan het Hof, verschenen. Namens de inspecteur is verschenen mr. V.P. Wakkerman voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiseres is op 11 september 1992 opgericht. Zij stelt zich volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel ten doel: het in stand houden en bevorderen van joodse boekhandels. Eiseres is opgericht door [A] . Zij vervult alle bestuursfuncties en is bevoegd eiseres te vertegenwoordigen. In de akte van oprichting van eiseres is in artikel 13, onderdeel 3 bepaald:

“Aan hetgeen na voldoening van alle schulden van het vermogen der ontbonden stichting overblijft, wordt op door het bestuur te bepalen wijze een bestemming gegeven, ten behoeve van een doel, dat zoveel mogelijk met het doel der stichting in overeenstemming is.”

Op 7 februari 2013 is in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel geregistreerd dat eiseres is ontbonden en is opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 7 februari 2013. [A] is met ingang van die datum benoemd tot bewaarder van boeken en bescheiden van eiseres.

2. [A] heeft over de jaren 2008 tot en met 2013 een persoonsgebonden budget toegekend gekregen op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Voor de jaren 2008 tot en met 2012 bedraagt het toegekende totale bedrag aan persoonsgebonden budget achtereenvolgens € 27.985, € 26.819, € 25.747, € 24.906, € 24.786.

3. Eiseres heeft in de jaren 2005, 2006 en 2007 schriftelijke overeenkomsten gesloten met diverse personen als zorgverleners. De hierbij overeengekomen werkzaamheden betroffen huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging tegen vergoedingen van € 5 tot € 15,25 per uur (AWBZ-uurtarief of WMO-uurtarief) voor een aantal uren in de week. De overeenkomsten zijn voor onbepaalde tijd aangegaan.

4. Verweerder heeft in een brief van 17 december 2012 aan [A] een boekenonderzoek aangekondigd ter zake van het persoonsgebonden budget en daarbij om informatie verzocht. Een rappel is verzonden op 9 januari 2013. Verweerder heeft vervolgens aan eiseres (bij brief van 24 mei 2013 en rappelbrief van 25 juni 2013) verzocht om informatie. De brief van 24 mei 2013 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“(…)

Ik ben bezig met een onderzoek naar de door [A] (budgethouder) ingekochte zorg over de jaren 2008 tot en met 2012. [A] krijgt een AWBZ en een WMO budget om zelf zorg in te kopen. In de door haar aangeleverde documenten wordt aangegeven dat alle zorg is ingekocht bij [Stichting X] waarvan zij tevens de bestuurder is.

(…)

Ik wil graag de volgende informatie van u ontvangen:

1) Op welke manier heeft [Stichting X] zorg geleverd aan de budgethouder?

2) Wilt u mij een overzicht sturen van de door [Stichting X] uitbetaalde bedragen aan de betreffende zorgverleners over de jaren 2008 tot en met heden?

3) Wilt u mij kopieën sturen van de door de zorgverleners ondertekende kwitanties?

4) Wilt u mij kopieën sturen van de financiële gegevens van [Stichting X] waaruit blijkt naar welke rekening de uitbetaalde bedragen zijn overgemaakt? (…)”

In de rappelbrief van 25 juni 2013 heeft verweerder eiseres gewezen op de informatieverplichting als bedoeld in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr).

5. Eiseres heeft niet de door verweerder verzochte informatie verstrekt. Verweerder heeft vervolgens geconcludeerd dat eiseres voor de thans in geding zijnde jaren als inhoudingsplichtige loonheffingen is verschuldigd in verband met de werkzaamheden van zorgverleners. Aan eiseres is bij brief van 21 augustus 2013 een loonbelastingnummer toegekend en eiseres is vervolgens bij brieven van 2 september 2013 uitgenodigd om voor de thans in geding zijnde tijdvakken aangifte loonheffingen te doen. Er zijn geen aangiften loonheffingen gedaan en er is geen loonheffing ingehouden en/of afgedragen door eiseres.

6. Met dagtekening 29 november 2013 heeft verweerder op naam van eiseres een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Awr genomen, omdat eiseres niet zou hebben voldaan aan de in artikel 47 van de Awr vervatte informatieplicht. Deze informatiebeschikking is onherroepelijk komen vast te staan.

7. Verweerder heeft vervolgens de thans in geding zijnde naheffingsaanslagen loonheffingen en betalingsverzuimboetes (2008 tot en met 2013) en aangifteverzuimboetes (2011 tot en met 2013) opgelegd.”

2.2.

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit, en vult deze als volgt aan.

2.3.

In de onder 6 van de rechtbankuitspraak genoemde informatiebeschikking van 29 november 2013 heeft de inspecteur geschreven:

“In verband met een onderzoek over de jaren 2008 tot heden heb ik u verzocht om inlichtingen en/of (de inhoud van ) gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing op het gebied van de loonheffingen (loonbelasting, volksverzekeringen, zorgverzekeringswet en werknemersverzekeringen). U hebt niet of niet geheel aan deze informatieverzoeken voldaan:

Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:

-diverse telefonische contacten en pogingen daartoe;

-bij brief van 17 december 2012 heb verzocht om nadere informatie;

-bij brief van 9 januari 2013 heb ik u geappelleerd;

-bij brief van wederom een verzoek om informatie;

-bij brief van 25 juni 2013 heb ik u gerappelleerd;

-bij brief van 21 augustus 2013 heb ik u gerappelleerd;

-bij brief van 4 oktober 2013 heb ik u voor een gesprek uitgenodigd op kantoor. U bent niet gekomen en heeft ook niet afgebeld;

-bij brief van 16 oktober 2013 heb ik een boekenonderzoek aangekondigd; uw administrateur belde dit onderzoek af omdat u in het buitenland zit;

-bij brief van 31 oktober 2013 heb ik zowel u als uw administrateur in de gelegenheid gesteld een datum voor een boekenonderzoek aan te geven. U heeft niet op deze brief gereageerd.

Nu u niet adequaat op mijn verzoek hebt gereageerd, ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking (ex artikel 52a van de Algemene wet rijksbelastingen).

U kunt er naar aanleiding van deze beschikking voor kiezen alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. (…)

Als u niet aan uw informatieverplichtingen voldoet en niet of niet tijdig bezwaar hebt gemaakt tegen deze beschikking, wordt deze informatiebeschikking onherroepelijk. Dat betekent dat u zich dan in een nadelige bewijspositie hebt gemanoeuvreerd in de bezwaarfase tegen de belastingaanslagen waarop de informatieverzoeken zien. U dient dan namelijk ‘te doen blijken’ dat die belastingaanslagen niet juist zijn, de zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast.

Een bijkomend gevolg van deze beschikking is dat de termijn waarbinnen deze aanslagen kunnen worden opgelegd, wordt verlengd met de termijn die verstrijkt tussen de bekendmaking van de informatiebeschikking die met de desbetreffende belastingaanslagen samenhangt, en het moment waarop deze informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan.”

2.4.

In een schrijven aan belanghebbende van 11 februari 2014 heeft de inspecteur de (op te leggen) naheffingsaanslagen over de tijdvakken 2008 tot en met 2012 als volgt toegelicht:

“Door [A] wordt zorg ingekocht. Zij krijgt daarvoor een

zogenaamd AWBZ- en WMO-budget om deze zorg zelf in te kopen. [A] koopt de zorg in van uw stichting. De aan [A] verleende zorg kan enkel door natuurlijke personen verleend worden. Dat maakt naar mijn mening dat er sprake is van een dienstbetrekking dan wel een fictieve dienstbetrekking tussen de stichting en de personen die de hulp verlenen. Derhalve is de stichting als werkgever/inhoudingsplichtige gehouden loonheffingen over het loon in te houden en af te dragen.

Diverse malen heb ik u verzocht om inlichtingen en/of gegevens die van belang zijn voor een juiste belastingheffing. Laatstelijk heb ik de stichting bij brief van 29 november jl. een informatiebeschikking daarover gestuurd. Ik heb niet binnen de daarvoor gesteld termijn de door mij verzochte informatie gekregen. Tegen tegen deze informatiebeschikking is geen bezwaarschrift ingediend.

Over de aan de hulpverleners betaalde bedragen bent u als werkgever loonheffingen verschuldigd.

Tot op heden heb ik geen gegevens van u mogen ontvangen om tot een juiste heffing te komen. Voor de vaststelling van de verschuldigde loonheffingen ga ik van het volgende uit:

-U heeft de identiteit van de werknemers niet vastgesteld en op de juiste manier vastgelegd.

-De aan [A] verstrekte budget wordt gebruikt om hulp in te huren en

wordt in zijn geheel ingezet als loon voor de hulpverlener(s).

Ik pas dan ook op de genoemde bedragen de tabel eindheffing voor anonieme werknemers toe

waarbij in het tarief rekening is gehouden met de af te dragen premie zorgverzekeringswet. Ik kom

dan tot de volgende bedragen:

totaal budget percentage bedrag loonheffingen

2008 € 27.985 125,90 € 35.233

2009 € 26.819 125,10 € 33.551

2010 € 25.747 125,50 € 32.312

2011 € 24.906 127,40 € 31.730

2012 € 24.786 125,60 € 31.131

Voor de hierboven genoemde bedragen zal ik u aanslagen opleggen. Tegen deze aanslagen kunt u

bezwaar maken. Nu de informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, zal op grond van artikel 25 lid 3 Algemene wet inzake rijksbelastingen bij de uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd blijven tenzij u laat blijken dat deze onjuist is. (...)”

2.5.

Over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 is geen aangifte loonheffing door belanghebbende ingediend; de inspecteur heeft met dagtekening 28 april 2014 een naheffingsaanslag loonheffing over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 naar een geschat bedrag opgelegd.

De vermindering van de naheffingsaanslag voor tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 is in de uitspraak op bezwaar van 28 juli 2014 als volgt, voor zover van belang, gemotiveerd:

“Aan de stichting is een aangifte loonheffingen uitgereikt voor het jaar 2013. Omdat deze niet is ingediend is een naheffingsaanslag naar een geschat bedrag ad € 31.500 opgelegd. In de naheffingsaanslag is een betaal- en een aangifteverzuimboete begrepen.

De schatting is gebaseerd op een heel kalenderjaar. Aangezien de stichting per 7 februari 2013 is opgeheven heb ik reden het geschatte bedrag naar rato te verminderen naar € 3.193.”

2.6.

In zijn hoger beroepschrift schrijft de inspecteur:

“Op 24 januari 2013 is een buitenlandse vennootschap (Private Limited Company) opgericht. Het betreft [B Ltd.] Het bezoekadres van deze rechtspersoon is [C-straat 1] te [Z] . De bestuurder van deze Ltd is [A] , woonachtig op voornoemd adres. Een van de omschreven activiteiten van de Ltd is arbeidsbemiddeling en er wordt een vermelding gemaakt “Zorgbemiddelingsbureau”. Deze Ltd heeft volgens de Kamer van Koophandel als startdatum 29 januari 2013.

[Stichting X] is opgeheven op 7 februari 2013. De stichting was gevestigd op [C-straat 1] te [Z] . Enig bestuurder van de stichting was [A] die woonachtig is op het zelfde adres. De activiteiten van de stichting, het PGB-budget beheren van [A] worden door de Ltd voortgezet.

Uit de verantwoording van het PGB-budget blijkt dat de betalingen aan de

zorgverleners werd gedaan door:

1 januari-30 juni 2013:

[Stichting X] : € 2.820

[B Ltd.] : € 5.600

1 juli 2013-31-12-2013

[B Ltd.] : € 8.534”

3 Geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep

3.1.

Het hoger beroep van de inspecteur richt zich (alleen) tegen het oordeel van de rechtbank aangaande de betalingsverzuimboeten (de inspecteur acht de boeten aangaande de aangifteverzuimen terecht door de rechtbank vernietigd).

Volgens de inspecteur zijn de boeten voor de betalingsverzuimen terecht en naar de juiste bedragen door hem opgelegd.

In het door belanghebbende ingestelde incidenteel beroep wordt het standpunt ingenomen dat de betalingsverzuimboeten terecht door de rechtbank zijn vernietigd en dat de (betalingsverzuim)boete 2009 ook geheel vernietigd dient te worden.

3.2.

Het hoger beroep van belanghebbende richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de naheffingsaanslagen loonheffingen 2009 tot en met 2013 terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Volgens belanghebbende dienen deze aanslagen te worden vernietigd. Voorts heeft de rechtbank naar het oordeel van belanghebbende ten onrechte de (betalingsverzuim)boete voor het jaar 2009 (deels) in stand gelaten; ook deze boete dient te worden vernietigd.

3.3.

Partijen zijn eenparig in hoger beroep van mening dat de naheffingsaanslag loonheffing 2008 en de (betalingsverzuim)boete voor dat jaar vernietigd dienen te worden omdat de aanslag buiten de daarvoor geldende termijn is opgelegd; de inspecteur heeft bij zijn verweerschrift in hoger beroep een op 27 november 2015 gedateerde verminderingsbeschikking van deze aanslag en boete gevoegd (vermindering tot nihil) en een op 27 november 2015 gedateerde beschikking teruggaaf heffingsrente (teruggaaf € 5.176).

Het Hof zal, conform hetgeen partijen voorstaan, deze aanslag (en de bijbehorende boete) vernietigen.

3.4.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing