Gerechtshof Amsterdam, 14-03-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:789, 16/00218
Gerechtshof Amsterdam, 14-03-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:789, 16/00218
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 maart 2017
- Datum publicatie
- 22 maart 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2017:789
- Zaaknummer
- 16/00218
Inhoudsindicatie
Te laat ingediend middelingsverzoek. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar.
Uitspraak
Kenmerk 16/00218
14 maart 2017
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G.H.M. Kempers),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 15/4188 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
(J.G. Vissers).
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op de voet van artikel 3.154 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) bij de inspecteur een verzoek om teruggaaf van belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning met betrekking tot de kalenderjaren 2005 tot en met 2007 (hierna: middelingstijdvak) ingediend.
Bij voor bezwaar vatbare beschikking van 14 april 2015 heeft de inspecteur voormeld middelingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard.
Na tegen de hiervoor vermelde niet-ontvankelijkverklaring gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 17 augustus 2015, het bezwaar afgewezen.
Bij uitspraak van 31 maart 2016 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het door belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 mei 2016, aangevuld op 4 augustus 2016 en 8 augustus 2016. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2017. Met kennisgeving aan het Hof zijn belanghebbendes gemachtigde en de inspecteur niet verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Verweerder heeft aan eiser de volgende aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd:
Belastingjaar |
Dagtekening aanslag |
Belastbaar inkomen uit werk en woning (in €) |
2005 |
7 mei 2008 |
72.760 |
2006 |
15 oktober 2009 |
78.703 |
2007 |
19 februari 2010 |
58.354 |
2. Verweerder heeft met dagtekening 18 juli 2014 een verminderingsbeschikking carry-back voor het jaar 2007 aan eiser opgelegd. De verminderingsbeschikking is op 30 augustus 2014 onherroepelijk geworden.
3. Eiser heeft bij brief van 14 november 2014 een verzoek tot middeling van de inkomens over de jaren 2005, 2006 en 2007 bij verweerder ingediend. Verweerder heeft dit verzoek op 19 november 2014 ontvangen. Eiser verzoekt om een teruggaaf van € 5.734.
4. Op 9 december 2014 stond op de website van de Belastingdienst de volgende tekst:
“(…)
U moet uw verzoek om middeling doen binnen 36 maanden nadat alle aanslagen van de jaren die tot uw middelingstijdvak horen, onherroepelijk vaststaan. Een aanslag is onherroepelijk als de termijn van 6 weken voor bezwaar, beroep, hoger beroep of cassatie is verstreken. Twijfelt u aan de onherroepelijkheid van een aanslag? Neem dan contact op met de BelastingTelefoon (…)”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de inspecteur het middelingsverzoek terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.