Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-03-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1070, 17/00181

Gerechtshof Amsterdam, 06-03-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1070, 17/00181

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 maart 2018
Datum publicatie
11 april 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:1070
Zaaknummer
17/00181

Inhoudsindicatie

Informatiebeschikkingen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het bij haar ingediende beroepschrift uitsluitend namens de VOF was ingediend. Het Hof concludeert dat het beroep mede namens de vennoten is ingediend, vernietigt de uitspraak van de rechtbank in zoverre en wijst de zaak terug naar de rechtbank.

Uitspraak

kenmerk 17/00181

6 maart 2018

uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 16 februari 2017 in de zaak met kenmerk HAA 14/5151 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

V.O.F. [bedrijf] , [belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 27 maart 2013, verenigd in één geschrift, ten aanzien van belanghebbenden informatiebeschikkingen genomen die betrekking hebben op de heffing van omzetbelasting voor de jaren 2007 – 2010 van V.O.F. [bedrijf] en de heffing van inkomstenbelasting/ premieheffing (ib/ph) voor de jaren 2007 – 2010 van [belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] .

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 27 oktober 2014, de informatiebeschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Inzake het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak als volgt beslist:

“- verklaart het beroep ongegrond, en- stelt [V.O.F. [bedrijf] ] in de gelegenheid om binnen vier weken gerekend vanaf de dag dat deze uitspraak onherroepelijk is geworden, te voldoen aan het in de informatiebeschikking opgenomen verzoek over het verstrekken van informatie.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 maart 2017, aangevuld bij brief van 31 mei 2017. Namens V.O.F. [bedrijf] is een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2018. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1.

V.O.F. [bedrijf] (hierna ook: de vof) is opgericht in 2003 en heeft drie vennoten: [belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] . De vof organiseert activiteiten tijdens de jaarlijkse kermis te [plaats] .

2.2.

Voor het jaar 2007 is op 21 december 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd aan de vof en zijn op 27 december 2012 navorderingsaanslagen ib/ph opgelegd aan [belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] .

2.3.

De in één geschrift vervatte informatiebeschikkingen van 27 maart 2013 zijn gericht aan de vof p/a [belanghebbende 1] te [woonplaats] . In dat geschrift is voorts onder meer het volgende vermeld:

“In verband met het boekenonderzoek voor de omzetbelasting bij V.o.f. [bedrijf] en de aangiften inkomstenbelasting van de firmanten over de jaren 2007 tot en met 2010 hebben wij op diverse momenten verzocht om administratieve vastleggingen die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing.(…)Nu niet adequaat op ons verzoek is gereageerd, ontvangt V.o.f. [bedrijf] deze informatiebeschikking (…).Belastingplichtigen kunnen, naar aanleiding van deze beschikking, ervoor kiezen de gevraagde informatie te verstrekken. (…).”

2.4.

In het door H. (Hein) Koning ( Fiscount Fiscalisten ) tegen de informatiebeschikkingen ingediende bezwaarschrift (van 2 mei 2013) is onder meer het volgende vermeld:

“Hierbij maak ik namens de vennoten van [bedrijf] , hierna te noemen de belanghebbende, in deze vertegenwoordigd door T.J.H. Koning , bezwaar tegen de (…) informatiebeschikking.(…)Geschil1. Belanghebbende is het niet eens dat de administratie niet voldoet aan artikel 52 AWR.(…)ConclusieBelanghebbende zijn van mening dat de administratie voldoet conform Artikel 52 AWR.”

2.5.

In de uitspraak op het bezwaarschrift van 27 oktober 2014, gericht aan T. Koning (Hein Koning Adm. en Belastingadvieskantoor ) is onder meer het volgende vermeld:

“U heeft (…) namens de v.o.f. [bedrijf] (…) bezwaar gemaakt tegen de afgegeven informatiebeschikking (…).(…)In uw bezwaarschrift heeft u primair aangegeven dat het de vraag is of de administratieplicht van artikel 52 AWR van toepassing is voor de firmanten van v.o.f. [bedrijf] . (…)Beoordeling van het bezwaarMet betrekking tot de exploitatie van de v.o.f. [bedrijf] ben ik van mening dat er zowel voor de omzet- als inkomstenbelasting sprake is van ondernemerschap. (…)

Hoewel de kermis van [plaats] slechts enkele dagen per jaar duurt, is de organisatie, planning, investeringen en aanpak van dusdanige aard dat sprake is van fiscaal ondernemerschap. Overigens is dat door de firmanten in de aangiften inkomstenbelasting van de afgelopen jaren ook als zodanig gepresenteerd.”

2.6.

Bij brief van mr. S.Y. Christians ( Fiscount Fiscalisten ) van 4 december 2014 is tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

“Namens cliënt teken ik hierbij beroep aan (…). Met dagtekening 21 december 2012 is door de Belastingdienst een naheffingsaanslag omzetbelasting (…) opgelegd. (…)Met dagtekening 27 december 2012 is door de Belastingdienst een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2007 (…) opgelegd aan één van de vennoten (…), (…) [belanghebbende 3] . (…)In onderhavig geval is zowel voor de omzetbelasting als voor de inkomstenbelasting een aanslag opgelegd ter zake van de omzetverantwoording welke het onderwerp vormt van de informatiebeschikking. Wij zijn derhalve van mening dat de informatiebeschikking dient te vervallen.”

2.7.

Het beroepschrift is aangevuld bij brief van mr. Christians van 9 januari 2015, waarin onder meer het volgende is vermeld:

“Het gegeven dat de heren in de aangifte inkomstenbelasting de resultaten hebben aangegeven als winst uit onderneming heeft geen betekenis voor de kwalificatie in het kader van artikel 52 AWR.Wij verzoeken u te verklaren dat de activiteiten van VOF [bedrijf] geen onderneming vormen in de zin van artikel 3.3 IB zodat artikel 52 AWR niet van toepassing is. Vervolgens verzoeken wij u de informatiebeschikking te vernietigen.”

2.8.

Bij de aanvulling van het beroepschrift zijn 19 bijlagen gevoegd, waaronder machtigingen van mr. Christians verleend door de vennoten [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] en beide gedagtekend 5 december 2014. In de door [belanghebbende 2] verleende machtiging is onder meer het volgende vermeld:

“ [belanghebbende 2] (…) handelend in zijn hoedanigheid van zelfstandig bevoegd vennoot van VOF [bedrijf] (…) machtigt bij deze:mr. S.Y. Christians (…) en bij zijn belet of ontstentenis aan ieder van zijn kantoorgenoten zulks met de macht van in de plaats stelling. om:de volmachtgever te vertegenwoordigen bij het indienen en behandelen van het bezwaar beroep (…) tegen de informatiebeschikking met dagtekening 27 maart 2014 alsmede alle aanslagen die aan de VOF of de vennoten in privé zijn of zullen worden opgelegd ter zake van correctie ten gevolge van het boekenonderzoek door de Belastingdienst (…) alsmede om het bovenbedoelde bezwaar en beroep in te trekken en alles te doen hetgeen in verband met het bezwaar en beroep nodig mocht zijn.”

De door [belanghebbende 3] verleende machtiging is nagenoeg gelijkluidend.

2.9.

In het verweerschrift van de inspecteur (van 17 februari 2015) is onder meer het volgende vermeld:

“Betreft: het beroep van v.o.f. [bedrijf](…)Eiser: v.o.f. [bedrijf](…)7. BESCHOUWINGDe gemachtigde heeft beroep in gesteld tegen de uitspraak op het bezwaarschrift met betrekking tot de afgegeven informatiebeschikking van 27 maart 2013. Uit het beroepschrift leid ik af dat er beroep is ingesteld namens de vof [bedrijf] en twee van de drie firmanten. Er ontbreekt namelijk een machtiging van firmant [belanghebbende 1] .”

2.10.1.

De rechtbank heeft de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van een arrest van de Hoge Raad. Bij brief van 28 september 2016 heeft de rechtbank partijen verzocht te reageren op het desbetreffende arrest, HR 18 december 2015, ECLI: NL:HR: 2015:3602, BNB 2016/47.

2.10.2.

De inspecteur heeft bij brief van 7 oktober 2016 onder meer als volgt gereageerd:

“De informatiebeschikking (…) heeft betrekking op de omzetbelasting van v.o.f. [bedrijf] over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010. Tevens heeft de informatiebeschikking betrekking op de aangiften inkomstenbelasting 2007 tot en met 2010 van de drie firmanten van v.o.f [bedrijf] .Aangezien bij uw rechtbank een beroepsprocedure aanhangig is met betrekking tot deze informatiebeschikking, is er nog geen sprake van een onherroepelijke informatiebeschikking. Op grond van artikel 52a lid 3 AWR vervalt de informatiebeschikking indien de inspecteur een aanslag, navorderingsaanslag, naheffingsaanslag vaststelt of een beschikking neemt voordat de met betrekking tot die belastingaanslag of beschikking genomen informatiebeschikking onherroepelijk is geworden.Na onderzoek is mij gebleken dat er uitsluitend voor firmant (…) [belanghebbende 3] voor 2008, 2009 en 2010 een verminderingsbeschikking is genomen na 27 maart 2013. (…) Uitsluitend voor de inkomstenbelasting 2008, 2009 en 2010 voor (…) [belanghebbende 3] dient de informatiebeschikking op grond van artikel 52a lid 3 te vervallen.(…) voor de overige middelen, jaren en belastingplichtigen waarvoor de informatiebeschikking terecht is opgelegd blijft de informatiebeschikking bestaan (…).”

2.10.3.

Bij brief van 10 oktober 2016 heeft mr. drs. J.H. Schenaarts ( Fiscount Fiscalisten ) onder meer als volgt gereageerd:

2. Aanvulling op het ingediende beroepschrift(…) Hierbij vul ik [de] nadere motivering aan. (…) door de Belastingdienst [is] aan het bezwaar tegen de navorderingsaanslag voor het jaar 2007 ten name van (…) [belanghebbende 3] op 12 januari 2016 geheel tegemoet gekomen. (…)3. De V.O.F. [bedrijf] en de toepassing van de uitspraak van de Hoge Raad van 18 december 2015(…)De navorderingsaanslagen ten name van de vennoten (…) [belanghebbende 2] en (…) [belanghebbende 1] hebben de dagtekening 27 december 2012.

Nu deze aanslagen zijn opgelegd vóórdat de informatiebeschikking is uitgereikt, is deze beschikking op grond van het bepaalde in lid 3 van artikel 52a in zoverre komen te vervallenMet betrekking tot de navorderingsaanslag 2007 van (…) [belanghebbende 3] heeft de informatiebeschikking voor het jaar 2007 haar belang geheel verloren.4. SlotsomWij komen tot de slotsom dat voor het jaar 2007 de informatiebeschikking is vervallen voor de inkomstenbelasting én de omzetbelasting.”

2.10.4.

Bij brief van 24 oktober 2016 heeft mr. drs. Schenaarts onder meer als volgt gereageerd op de brief van de inspecteur van (naar het Hof begrijpt) 7 oktober 2016:

“De inspecteur schrijft dat uitsluitend voor firmant [belanghebbende 3] voor de inkomstenbelasting 2008, 2009 en 2010 de informatiebeschikking dient te vervallen. Hier ben ik [het] mee eens.Ik benadruk dat voor de andere twee firmanten (…) de informatiebeschikking voor de inkomstenbelasting 2007 ook dient te vervallen omdat de desbetreffende navorderingsaanslagen zijn opgelegd voordat de informatiebeschikking is genomen. Hetzelfde heeft te gelden voor de naheffingsaanslag omzetbelasting voor het jaar 2007. Overigens blijf ik van mening dat de informatiebeschikking geheel dient te vervallen.”

2.11.

In het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 1 december 2016 is onder meer het volgende vermeld:

“In antwoord op vragen van de rechtbank, verklaart de gemachtigde namens eiseres:(…) De informatiebeschikking voor de inkomstenbelasting 2007 dient te vervallen voor de vennoten [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] en voor de omzetbelasting dient hij voor eiseres te vervallen. De aanslagen zijn opgelegd vóór de informatiebeschikking. (…) Eerst had een informatiebeschikking moeten worden genomen. (…)Ik bestrijd niet dat eiseres voor de omzetbelasting ondernemer is. Voor de inkomstenbelasting is eiseres geen ondernemer en aldus niet administratieplichtig. Om aangemerkt te worden als ondernemer voor de inkomstenbelasting is het niet voldoende dat eiseres ondernemer voor de omzetbelasting is. (…) Een vennootschap onder firma is niet zelfstandig belastingplichtig voor de inkomstenbelasting want dat zijn de vennoten. De vennoten genieten resultaat uit overige werkzaamheden en zijn geen ondernemer.”

3. Geschil in hoger beroep

In geschil is de vraag of het beroepschrift dat is gericht tegen de in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar tegen de informatiebeschikkingen, uitsluitend een beroepschrift is van de vof betreffende de ten aanzien van de vof genomen informatiebeschikking dan wel tevens een van de vennoten van de vof betreffende de ten aanzien van hen genomen informatiebeschikkingen.

4. Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing