Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-04-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1366, 17/00175

Gerechtshof Amsterdam, 24-04-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1366, 17/00175

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 april 2018
Datum publicatie
6 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:1366
Zaaknummer
17/00175

Inhoudsindicatie

Kostenvergoeding bezwaar. Wegingsfactor. Rechtbank kon in redelijkheid tot de beoordeling komen het gewicht van de zaak als 'licht' te kwalificeren.

Uitspraak

kenmerk 17/00175

24 april 2018

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: W.F. Bruinsma

tegen de uitspraak van 10 februari 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/1207 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 26 november 2015 aan belanghebbende over het

tijdvak 1 juli 2015 tot en met 31 juli 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd

van € 703.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 12 februari 2016, de naheffingsaanslag vernietigd. Bij beslissing van 13 januari 2016 heeft de inspecteur belanghebbende een kostenvergoeding toegekend van € 122.

1.3.

De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep in haar uitspraak van 10 februari

2017 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 maart

2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 27 februari 2018 is een nader stuk ontvangen van belanghebbende.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2018, tegelijkertijd met het

onderzoek in de zaak met kenmerk 17/00176. Van het verhandelde ter zitting is een

proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als eiser en de inspecteur als verweerder).

“1. Eiser dreef tot 1 juli 2015 een onderneming waarvan de activiteiten bestonden uit

de reparatie van computers en randapparatuur alsmede groothandel in computers,

randapparatuur en software. De onderneming is met ingang van 1 juli 2015 voortgezet door [X] .

2. Met dagtekening 26 november 2015 heeft verweerder aan eiser over het tijdvak

1 juli 2015 tot en met 31 juli 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd naar een bedrag van € 703.

3. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij brief van 30 november 2015, door

verweerder ontvangen op 1 december 2015. Dit bezwaarschrift is tevens gericht tegen de naheffingsaanslag en boetes die zijn opgelegd aan de opvolger van eiser, [X] met betrekking tot het tijdvak 1 juli 2015 tot en met 30 september 2015. In het

bezwaarschrift wordt verzocht om toekenning van een kostenvergoeding.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof enkel in geschil de hoogte van de in bezwaar toegekende proceskostenvergoeding.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing