Gerechtshof Amsterdam, 26-04-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1420, 17/00022
Gerechtshof Amsterdam, 26-04-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1420, 17/00022
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 26 april 2018
- Datum publicatie
- 13 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:1420
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:452
- Zaaknummer
- 17/00022
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; eigenwoningregeling; kunnen twee naast elkaar gelegen appartementen worden aangemerkt als één eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, lid 1, Wet IB 2001?
Uitspraak
kenmerk 17/00022
26 april 2018
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[naam 1] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: drs. J.J.H. Gortzak,
tegen de uitspraak van 16 december 2016 in de zaak met kenmerken HAA 16/1118 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 19 mei 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna ook: aanslag IB 2011) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.131 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 54.232.
De inspecteur heeft bij uitspraak van 18 januari 2016 het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB 2011 afgewezen.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 16 december 2016 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op 18 januari 2017 hoger beroep bij het Hof ingesteld en dat bij brief van 1 maart 2017 nader gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2018. Belanghebbende en haar gemachtigde zijn daar verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen mrs. D.A. van Rijn en Z.C. Hiddink. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’– de volgende feiten vastgesteld.
“1. Eiseres is op huwelijkse voorwaarden getrouwd met [naam 2] . Het gezin bestaat uit vader, moeder en twee kinderen. De kinderen waren in 2011 14 en 15 jaar oud.
2. Eiseres is sinds de jaren ’90 rechthebbende van het appartementsrecht, rechtgevend op het gebruik van de woning op de tweede verdieping van het appartementencomplex “ […] ”, plaatselijk bekend als [adres 1] (Hof: hierna Appartement A). Vanaf 16 september 2009 is eiseres tevens rechthebbende van het appartementsrecht, rechtgevend op het gebruik van de woning op de tweede verdieping van het appartementencomplex “ […] ”, plaatselijk bekend als [adres 2] (Hof: hierna Appartement B). Voor de aankoop van dit appartement heeft eiseres een hypothecaire lening (Hof: van € 880.000) afgesloten.
3. De appartementen zijn naast elkaar gelegen. Zij worden in 2011 door eiseres en haar gezin gezamenlijk bewoond. De woonkamer en de slaapkamers in het ene appartement worden gebruikt door de kinderen voor respectievelijk studie en slaap. De slaapkamers in het andere appartement worden gebruikt door de ouders voor respectievelijk werk en slaap. De woonkamer in dat appartement wordt door het gezin als woonkamer gebruikt. Beide appartementen beschikken over een badkamer, een keuken en een toilet. De voordeuren van beide appartementen komen op dezelfde hal uit. Er zijn geen andere voordeuren van appartementen die op deze hal uitkomen. De hal is toegankelijk via een trapportaal en via een lift.
4. Beide appartementen hebben een eigen kadastraal nummer en worden voor de waardering in het kader van de Wet waardering onroerende zaken als twee afzonderlijke objecten aangemerkt. De WOZ-waarde voor het belastingjaar 2011 voor [adres 1] bedraagt € 581.500 en voor [adres 2] € 601.500.
5. Tot de stukken van het geding behoort een door eiseres overgelegde constructieve onderbouwing van de mogelijkheid tot het maken van een doorgang tussen de beide appartementen met een berekening afkomstig van […] Bouwadviesbureau, gedateerd 16 maart 2012, en een geschrift van [naam VVE] van 29 maart 2012, waarin staat vermeld dat dit stuk voor aanvang van een vergadering van de Vereniging van Eigenaren (hierna: VVE) van het appartementencomplex waartoe de onderhavige appartementen behoren aan de leden is uitgereikt.
6. De gemeente [Z] heeft toestemming verleend voor het maken van een doorgang tussen de appartementen onder de voorwaarde dat een bedrag van € 30.000 wordt betaald in verband met het onttrekken van een appartement aan het wooncontingent.
7. Eiseres heeft voor 2011 aangifte ib/pvv gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.329 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 30.972. Daarbij heeft zij de appartementen [adres 1] en [adres 2] als eigen woning aangemerkt en een bedrag van -/- € 20.850 aangegeven als haar aandeel in de inkomsten uit eigen woning.
8. Verweerder heeft bij de aanslagregeling alleen het appartement [adres 2] als eigen woning aangemerkt en een bedrag van -/- € 24.048 als inkomsten uit eigen woning aangemerkt. Het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 12.131 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen op € 54.232.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan; met dien verstande dat tijdens de zitting van het Hof gebleken is dat de onder 2 van de rechtbankuitspraak vermelde lening geen hypothecaire zekerheid kende.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil:
-
Kunnen de Appartementen A en B tezamen worden aangemerkt als één eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, lid 1, Wet IB 2001 ? Zo nee:
-
Is de inspecteur op basis van het vertrouwensbeginsel dan gehouden om de Appartementen A en B tezamen als één eigen woning aan te merken? Zo nee:
-
Kunnen de Appartementen A en B tezamen worden aangemerkt als een woning ‘in aanbouw’; hetzij op basis van artikel 3.111, lid 3, Wet IB 2001; hetzij op basis van het Besluit van de Staatssecretaris van 26 november 2014 (BLKB2014/1947M; Staatscourant van 4 december 2014, Nr. 34403; hierna het Besluit). Zo nee:
-
Is heffing op grond van artikel 3.111, lid 1, Wet IB 2001 in dezen in strijd met het Eerste Protocol van het EVRM ?
-
Was de inspecteur verplicht om op uitnodiging van belanghebbende Appartement A en Appartement B ter plaatse te gaan bekijken? En zo ja; welke gevolgen zijn eraan verbonden indien de inspecteur zich niet aan die verplichting gehouden heeft?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.