Gerechtshof Amsterdam, 17-04-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1423, 17/00212
Gerechtshof Amsterdam, 17-04-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1423, 17/00212
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 april 2018
- Datum publicatie
- 23 mei 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:1423
- Zaaknummer
- 17/00212
Inhoudsindicatie
Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (Wbr); verkrijging van een (voormalige) kliniek die na sluiting dienst heeft gedaan als winteropvang van dak- en thuislozen en als studentenhuisvesting. De in dat verband gestelde aanpassingen hebben – naar het oordeel van het Hof – geen wezenlijke wijziging gebracht in de aard van het gebouw (een kliniek), zodat geen sprake is van een verkrijging van een woning als bedoeld in artikel 14, tweede lid, Wbr.
Uitspraak
kenmerk 17/00212
17 april 2018
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[naam bedrijf] B.V. te [plaats] , belanghebbende,gemachtigde: mr. drs. W.A.P. Nieuwenhuizen
tegen de uitspraak van 16 maart 2017 in de zaak met kenmerk HAA 15/4397 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft een bedrag van € 1.290.000 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan en heeft bij brief van 8 juli 2015 tegen de voldoening bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft bij uitspraak van 28 augustus 2015 het bezwaar tegen de voldoening afgewezen.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 16 maart 2017 het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen op 13 april 2017 hoger beroep ingesteld en dat bij brief van 12 mei 2017 (nader) gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2018. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen mrs. J.B. Wieken en R.J. Groenhof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’ – de volgende feiten vastgesteld:
“1. Bij notariële akte van 1 juni 2015 heeft eiseres het complex met onder- en nabijgelegen grond en verder toebehoren, plaatselijk bekend te [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] , verkregen (hierna tezamen: de onroerende zaak). De overeengekomen koopsom bedraagt € 21.500.000.
2. Op 30 juni 2015 heeft eiseres een bedrag van € 1.290.000 overdrachtsbelasting op aangifte voldaan, zijnde 6% van de koopsom. Dit bedrag is op 2 juli 2015 door verweerder ontvangen. In het tegen de voldoening op aangifte ingediende bezwaarschrift heeft eiseres gesteld van mening te zijn dat over 75% van de koopprijs een overdrachtsbelastingtarief van 2% van toepassing is.
3. De onroerende zaak staat bekend als de [naam complex] . De [naam complex] is in [jaar] in gebruik genomen als psychiatrisch ziekenhuis. De kliniek was bedoeld voor de eerste opname van psychiatrische patiënten ten behoeve van diagnostiek, dan wel voor kortdurende behandeling in geval van minder zware problematiek.
4. In november 2013 heeft de [naam complex] op de onderhavige locatie haar deuren gesloten. Na de sluiting van de [naam complex] heeft de onroerende zaak dienst gedaan als winteropvang van dak- en thuislozen en als studentenhuisvesting.”
Nu partijen tegen de feitenvaststelling van de rechtbank geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof vult de feiten als volgt aan.
Een brief van 11 maart 2014 van het dagelijks bestuur van Stadsdeel […] (van de gemeente [plaats] ) aan de raad van bestuur GGZ in Geest luidt onder andere als volgt:
“(…)
Onderwerp Principe-besluit dagelijks bestuur [naam complex]
(…)
De panden van de [naam complex] (…) hebben in het nu geldende bestemmingsplan (…) de bestemming ‘Maatschappelijk’. De [naam complex] zal leegkomen, zodat een nieuwe invulling zal moeten worden gezocht. De planvorming over een nieuwe invulling is wel gestart, maar op dit moment is nog onvoldoende uitgewerkt welke nieuwe invulling de panden kunnen c.q. zullen krijgen. (…)
In het algemeen hecht het stadsdeel er aan zorgpanden zoveel als mogelijk te behouden voor maatschappelijke voorzieningen. De bestemming van de [naam complex] geheel omzetten naar zelfstandige woningen is daardoor voor het stadsdeel geen optie. Voor het stadsdeel behoort het maximaal omzetten van 50% van het brutovloeroppervlak naar zelfstandige woningen wel tot de mogelijkheden. (…)
Méér dan 50% van het bruto vloeroppervlak omzetten naar zelfstandige woningen behoort eveneens tot de mogelijkheden. Echter daarbij houdt het stadsdeel vast aan de volgende voorwaarden:
- (…)
- Maximaal 75% van het bruto vloeroppervlak van de [naam complex] mag worden omgezet naar een zelfstandige woonfunctie.
- De zodoende realiseerbare zelfstandige woningen worden bestemd als ouderenwoningen.
Deze tweede voorkeur heeft de sterke voorkeur van het stadsdeel.
(…)
Ten behoeve van de nieuwe invulling van de [naam complex] is verder overleg en verdere uitwerking nodig. Verdere uitwerking van het plan zien wij graag tegemoet. Dit laat onverlet dat bij de daadwerkelijke aanvraag omgevingsvergunning een nadere toetsing zal plaatsvinden. (…)”
Op de zitting bij het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende – mede op vragen van het Hof – onder meer als volgt verklaard:
“(…) Er hebben voor een korte periode van maximaal anderhalf tot twee jaar studenten gewoond in de [naam complex] . Dit is gestart direct nadat de daklozenopvang eindigde. Dat zou in het kader van leegstandbeheer kunnen zijn geweest; maar mijn punt is dat de [naam complex] toen (gedeeltelijk) is gebruikt als woning. Welke concrete aanpassingen hebben plaatsgevonden om de [naam complex] als woning(en) geschikt te maken? Zijn bijvoorbeeld de keukentjes geplaatst, die op de foto’s te zien zijn? De keukentjes waren allemaal al aanwezig; die hoorden bij de kliniek. Er zijn wandjes geplaatst, sloten gemonteerd en aansluitingen voor sanitair en meters geïnstalleerd. (…)”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of ten tijde van de verkrijging van de onroerende zaak (gedeeltelijk) sprake is van de verkrijging van een woning in de zin van artikel 14, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: de Wbr), waarvoor het tarief van twee procent geldt in plaats van zes.