Gerechtshof Amsterdam, 08-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1583, 17/00098
Gerechtshof Amsterdam, 08-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1583, 17/00098
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 8 mei 2018
- Datum publicatie
- 16 mei 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:1583
- Zaaknummer
- 17/00098
Inhoudsindicatie
Nu belanghebbende niet heeft betwist dat de uitnodigingen voor een hoorzitting zijn ontvangen, is het Hof van oordeel dat belanghebbende correct is uitgenodigd voor de hoorzitting. Gesteld noch gebleken namelijk is dat de belanghebbende heeft gereageerd op de uitnodiging voor een hoorzitting. Aan het vorenstaande doet niet af dat de tweede uitnodiging is gepland in de periode waarvan de gemachtigde had aangegeven in het buitenland te verblijven.
Uitspraak
Kenmerken 17/00098
8 mei 2018
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: L. Veldman, L. Veldman Praktijk B.V. te [plaats] )
tegen de uitspraak van 20 januari 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/582 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Koggenland,
de heffingsambtenaar,
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 november 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag opgelegd in de forensenbelasting ten bedrage van € 58,55 (hierna: de aanslag).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 31 december 2015, de aanslag gehandhaafd.
In haar uitspraak heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 februari 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2018. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in de later in deze uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank) aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als verweerder.
“1. De aanslag is gedagtekend 30 november 2015 en aan eiseres opgelegd ter zake van de stacaravan/het chalet op het adres [adres] in de gemeente Koggenland (hierna: het chalet).
2. Eiseres heeft L. Veldman, kantoorhoudende op het [adres] , op 29 september 2015 gemachtigd haar fiscale belangen te behartigen. In deze machtiging is opgenomen dat eiseres woont op [adres] . [plaats] ligt in de gemeente Stede Broec .
3. In het bezwaarschrift van 4 december 2015 is het volgende opgenomen:
“Het beleid van Koggenland is zodanig dat cliënte niet de vrije beschikking ten behoeve van eigen gebruik heeft over haar chalet.
Overeenkomstig de uitspraak ECLI:HR:2015:222 verzoeken wij u de aanslag tot nihil te verminderen.
(…) Wij verzoeken vergoeding van kosten in deze bezwaarfase.
Wanneer u voornemens bent het bezwaar af te wijzen, wensen wij te worden gehoord. Gelieve in die situatie per mail overleg te plegen over de datum van de afspraak. Dit om te voorkomen dat eenzijdig een datum wordt opgelegd. (…)”
4. In de bezwaarfase heeft verweerder de gemachtigde per e-mail van 7 december 2015 uitgenodigd voor een hoorgesprek op 10 december 2015.
De gemachtigde heeft verweerder bij e-mail van 8 december 2015 bericht dat hij in verband met vrijwilligerswerk in het buitenland verblijft, doch in februari korte tijd in Nederland verblijft, en hij in die periode tijd vrij kan maken op 3, 5 en 19 februari 2016, alsmede op 4 en 12 februari 2016 na 13.30 uur.
Verweerder heeft de gemachtigde bij e-mail van 8 december 2015 bericht dat gelet op de behandeltermijn van het bezwaar uitstel tot februari 2016 niet acceptabel is en dat de gemachtigde om die reden telefonisch kan worden gehoord dan wel een vervanger kan sturen. Na een afwijzing van dit voorstel door de gemachtigde bij e-mail van 9 december 2015 heeft verweerder de gemachtigde per e-mail van 9 december 2015 meegedeeld dat de hoorzitting zal plaatsvinden op 17 december 2015 en daarbij bericht dat indien die datum niet schikt vóór die datum telefonisch contact kan worden opgenomen voor een afspraak tussen 10 en 22 december 2015.
5. In de bijlage bij de uitspraak op bezwaar is opgenomen dat er geen verhuurbemiddelingsovereenkomst is overeengekomen en dat om die reden het genoemde arrest van de Hoge Raad niet van toepassing is. Met betrekking tot het horen is opgenomen dat gemachtigde niet is verschenen op de hoorzitting van 17 december 2015 en ook geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid telefonisch te worden gehoord.”
Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij zij het volgende heeft overwogen:
Horen in de bezwaarfase
10. In beroep gaat het geschil primair om de vraag of verweerder uitspraak op bezwaar mocht doen zonder de gemachtigde te hebben gehoord. Nu de gemachtigde het bezwaarschrift heeft ingediend op 4 december 2015 en op 8 december 2015 te kennen heeft gegeven dat hij in verband met een verblijf in het buitenland pas in februari 2016 kan worden gehoord, is aannemelijk dat de gemachtigde reeds bij de indiening van het bezwaar en mitsdien reeds bij de indiening van zijn verzoek om te worden gehoord, wist dat hij niet in de gelegenheid kon zijn te worden gehoord in de bezwaarfase, die in de regel zes weken duurt.
11. Verweerder heeft de gemachtigde vervolgens gewezen op de mogelijkheid zich te laten vervangen en/of te kiezen voor het telefonisch horen. De gemachtigde heeft van beide mogelijkheden geen gebruik gemaakt. Onder die omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat verweerder de gemachtigde redelijkerwijs niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Dat de gemachtigde daar vervolgens geen gebruik van heeft gemaakt komt dan ook voor zijn rekening.
De aanslag
12. In de Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting 2015 van de gemeente Koggenland (hierna: de Verordening), is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam forensenbelasting wordt een directe belasting geheven van natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning, stacaravan en/of een chalet beschikbaar houden.
(…)”.
13. Vaststaat dat eiseres haar hoofdverblijf heeft in een andere gemeente dan de gemeente Koggenland , en dat zij in de laatste gemeente op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of haar gezin een gemeubileerd chalet beschikbaar houdt. Hieruit volgt dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan, zodat verweerder forensenbelasting mocht heffen van eiseres, gelijk hij door middel van de onderhavige aanslag heeft gedaan.
14. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar vermeld dat met betrekking tot het chalet van eiseres geen verhuurbemiddelingsovereenkomst is gesloten. Eiseres heeft dit in beroep niet betwist, zodat de rechtbank dat als vaststaand aanneemt. Dit brengt mee dat reeds hierom het beroep van eiseres op het arrest van de Hoge Raad van 6 februari 2015, ECLI:HR:2015:222 moet worden verworpen, nu in zoverre geen sprake is van vergelijkbare gevallen.
15. Voor het overige heeft eiseres haar beroep niet voldoende onderbouwd. De enkele verwijzing naar de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval onvoldoende, nu deze gronden zeer algemeen zijn geformuleerd en verweerder bij de uitspraak op bezwaar daarop gemotiveerd is ingegaan. Het lag daarom op de weg van eiseres die gronden in beroep nader te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten.
16. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
Proceskosten
17. Bij deze uitkomst van de procedure bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.”