Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-03-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1596, 16/00526

Gerechtshof Amsterdam, 27-03-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1596, 16/00526

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 maart 2018
Datum publicatie
16 mei 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:1596
Zaaknummer
16/00526

Inhoudsindicatie

Toepassing faciliteit artikel 3.64 Wet IB 2001. Belanghebbende was vennoot in een vof die een kledingzaak exploiteerde. In 2012 zijn alle activiteiten van de vof gestaakt en het winkelpand dat onderdeel uitmaakte van het vermogen van de door de vof geëxploiteerde onderneming was reeds op 25 mei 2011 verkocht. Op 1 augustus 2011 heeft belanghebbende een pand gekocht waarin vakantiestudio's worden gerealiseerd. Naar het oordeel van het Hof kan belanghebbende artikel 3.64 Wet IB 2001 toepassen op de met de verkoop van het winkelpand behaalde boekwinst. De exploitatie van de vakantiestudio’s kan worden aangemerkt als een onderneming in de zin van artikel 3.2 Wet IB 2001.

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 16/00526

27 maart 2018

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 21 oktober 2016 in de zaak met kenmerk HAA 15/2021 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X] te [plaats] belanghebbende,

gemachtigden: mr. K.H. Bowles en mr. S. van den Berg (Bowles & Van den Berg Fiscaal Juristen)

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 4 april 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 823.841 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.107. Gelijktijdig met de aanslag heeft de inspecteur bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 31 maart 2015, de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak als volgt beslist:

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep betreffende de aanslag ib/pvv 2011 gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag ib/pvv 2011 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.285 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.107;

-

vermindert de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.484;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep van de inspecteur is bij het Hof ingekomen op 28 november 2016, aangevuld bij brief van 22 december 2016. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting in hoger beroep een pleitnota ingediend. Een afschrift hiervan is aan belanghebbende verzonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’) de navolgende feiten vastgesteld.

“1. Eiser was vennoot in de vennootschap onder firma [naam] (hierna ‘de vof’). De vof exploiteerde aan de [adres] een kledingzaak. In 2011 is de vof aangevangen met de staking van haar activiteiten. In 2012 zijn alle activiteiten van de vof gestaakt. Het winkelpand aan [adres] (hierna: het winkelpand) maakte deel uit van het vermogen van de door de vof geëxploiteerde onderneming en is op 25 mei 2011 verkocht. De juridische levering van het winkelpand vond plaats op 1 september 2011. Met het oog op de verkoop van de resterende winkelvoorraad is met de koper van het winkelpand overeengekomen dat de vof het winkelpand mocht blijven gebruiken tot 1 juni 2012. Met de verkoop van het winkelpand behaalde eiser een boekwinst van € 891.807 (50% van de totale boekwinst van € 1.783.614).

2. Op 1 augustus 2011 heeft eiser het pand aan de [adres] gekocht. De totale kostprijs, inclusief overdrachtsbelasting en kosten, bedroeg € 908.589. De juridische levering vond plaats op 31 oktober 2011. Het pand bestaat uit een achttal studio’s en een bedrijfswoning, met bijgelegen parkeergelegenheid en tuin (hierna gezamenlijk: de vakantiestudio’s).

3. Om de vakantiestudio’s geschikt te maken voor kortdurende verhuur ten behoeve van vakanties, conferenties en dergelijke, heeft eiser van 31 oktober 2011 tot in het eerste kwartaal van 2012 onderhouds- en renovatiewerkzaamheden verricht. Eiser heeft de vakantiestudio’s grotendeels zelf opgeknapt en ingericht. Nadat deze werkzaamheden zijn afgerond, is aangevangen met de (steeds kortdurende) verhuur.

4. Omdat het niet mogelijk bleek de website van de voormalige eigenaar van de vakantiestudio’s over te nemen, heeft eiser in 2012 twee bemiddelingsbureaus ingeschakeld: [bemiddelingsbureau 1] en Vof [bemiddelingsbureau 2] . De huuropbrengst over 2012 is grotendeels tot stand gekomen via bemiddeling van deze bureaus. Beide bemiddelingsbureaus wierven huurders en regelden de correspondentie met de gasten, het betalingsproces (het ontvangen en doorbetalen van de huur onder inhouding van de overeengekomen provisie en de afwikkeling van de borgsom), het in- en uitchecken en de schoonmaak na het vertrek van de gasten. In enkele gevallen is de verhuur zonder tussenkomst van een bemiddelingsbureau tot stand gekomen.

5. In de jaren vanaf 2013 heeft eiser ook andere bemiddelingsbureaus ingeschakeld. De relatie met [bemiddelingsbureau 1] heeft eiser in 2013 beëindigd.”

2.2.

Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank zijn door partijen op zichzelf geen bezwaren aangevoerd. Het Hof zal derhalve ook van die feiten uitgaan en voegt daar nog het volgende aan toe.

2.3.

Belanghebbende heeft (het hem toekomende deel van) de met het winkelpand behaalde boekwinst van € 891.807 verantwoord in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 en voor deze boekwinst een herinvesteringsreserve gevormd, die hij in hetzelfde boekjaar heeft afgeboekt op de aanschaffingskosten van het pand aan de [adres] (hierna ook: het pand).

2.4.

Belanghebbende heeft in 2012 twee en in 2013 drie verhuurbemiddelingsbureaus ingeschakeld die werkzaamheden voor hem verrichtten. De bemiddelingsbureaus hebben de door de huurders verschuldigde huren geïnd; de huuropbrengsten werden vervolgens onder inhouding van een bemiddelingsfee aan belanghebbende overgemaakt. De huuropbrengsten van de jaren 2012 en 2013 zijn volledig tot stand gekomen door de bemiddeling van deze bureaus. De verdeling van de aldus door belanghebbende ontvangen huuropbrengsten is voor de jaren 2012 en 2013 als volgt:

2012 2013

[bemiddelingsbureau 1] 61% 77%

Vof [bemiddelingsbureau 2] 39% 17%

[bemiddelingsbureau 3] 6%

100% 100%

2.5.

In de jaarrekening over het jaar 2012 (van [naam] heeft belanghebbende een netto-omzet (na inhouding van de bemiddelingsfees) uit de verhuur van de vakantiestudio’s vermeld van € 44.861.

2.6.

Naar aanleiding van een schriftelijk verzoek om informatie van de inspecteur heeft F. Bilsen van [bemiddelingsbureau 2] VOF (hierna: [bemiddelingsbureau 2] ) – voor zover hier van belang – bij brief van 6 december 2013 het volgende verklaard:

“Hierbij reageer ik op uw schrijven (…) waarin u mij vraagt om enkele vragen te beantwoorden m.b.t. [de verhuur van de vakantiestudio’s in het pand].

Wij treden als [bemiddelingsbureau 2] op als bemiddelaar en sturen namens de verhuurder huurbevestigingen aan gasten en houden de agenda bij op onze site. Wij zijn dus slechts

tussenpersoon, de huurovereenkomsten zijn tussen de eigenaar en de gast. Gasten betalen

via ons, halen de sleutel bij ons op en eventueel bijgehuurd beddengoed. Deze word(t)(en) op de vertrekdag weer bij ons ingeleverd, waarna wij de controle van de kamer doen en de schoonmaak laten verrichten. Als alles netjes is achtergelaten storten we de borgsom terug. Zo niet, wordt eventuele schade verrekend (…). Tijdens het verblijf zijn wij aanspreekpunt voor eventuele klachten. Deze worden dan altijd in goede samenwerking met de eigenaar snel opgelost. Bezichtiging voorafgaand aan verhuur komt niet of nauwelijks voor. Als het voorkomt doen wij dat. De eigenaar en wij hebben geen schriftelijk contract vastgelegd. Hij is zeer betrokken bij de verhuur, doet zijn uiterste best alles in goede staat te houden en is altijd bereikbaar.”

2.7.

Naar aanleiding van schriftelijke vragen van de inspecteur heeft D. Hakkenbroek (directeur van [bemiddelingsbureau 1] ) bij brief van 20 februari 2014 het volgende verklaard:

“[De vakantiestudio’s worden] inderdaad te huur aangeboden [bemiddelingsbureau 1] .

-

[bemiddelingsbureau 1] treedt op als bemiddelaar in de verhuur. Wij regelen het volledige reserverings-proces en houden een agenda bij. Er zijn andere aanbieders die eveneens verhuuractiviteiten verrichten voor dit huis, zoals www.fijnopvakantie.nl en www. [bemiddelingsbureau 2] .nl

-

De volledige huursom wordt door de klant aan ons betaald. Wij bewaren de inkoopsom voor de eigenaar en maken deze over aan de eigenaar. Over de commissie dragen wij de BTW af.

-

Het in- en uitchecken wordt gedaan door een bedrijf dat deze werkzaamheden verricht voor de eigenaar. Dat is [naam] .

-

De schoonmaakwerkzaamheden worden eveneens geregeld door [naam] Dit bedrijf heeft een overeenkomst met een schoonmaakbedrijf hiervoor.

-

Mochten er klachten zijn met betrekking tot de woning tijdens het verblijf, dan zetten wij die namens de klant door naar de eigenaar. Wij treden eventueel bij ernstige klachten op als bemiddelaar tussen eigenaar en huurder.

-

Het is niet voorgekomen dat er een bezichtiging door de huurders plaatsvond voordat de boekingsperiode inging.

-

Er is geen getekend contract aanwezig. In de bijlage treft u een voorbeeld van een standaardcontract zoals wij dat gebruiken.

-

Het vakantiehuis wordt ook afzonderlijk in appartementen verhuurd door de eigenaar. Dat gebeurt niet bij ons, maar via www.fijnopvakantie.nl en www. [bemiddelingsbureau 2] .nl.”

2.8.

Tijdens de zitting in hoger beroep hebben partijen onder meer het volgende verklaard:

De inspecteur:

“- Het klopt dat de met de verkoop van het winkelpand gerealiseerde boekwinst in hetzelfde boekjaar via een gevormde herinvesteringsreserve in mindering is gebracht op de aanschaffingskosten van het pand het pand [adres] (hierna: het pand), zonder tussenstap van een conserverende aanslag. Op praktische gronden kan ik mij daar in vinden, als het Hof althans van oordeel is dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de exploitatie van de vakantiestudio’s een onderneming vormt. In dat geval kan de uitspraak van de rechtbank worden bevestigd. (…)

- In de bezwaarfase hebben wij een rondleiding gehad in het pand. Dat was in 2014. Belanghebbende heeft toen ook een toelichting gegeven op de werkzaamheden die hij verrichtte. Naar aanleiding van dat gesprek hebben wij erkend dat belanghebbende meer eigen werkzaamheden voor zijn rekening neemt dan wij in eerste instantie hadden gedacht. Ik merk op dat belanghebbende in de loop der jaren steeds meer taken op zich heeft genomen. Dat was in het begin anders. Maar ik heb nooit zo ver willen gaan dat ik erken dat hij vanaf 2014 wel een onderneming zou exploiteren. Voor zover dat in het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank wordt gesuggereerd, is dat onjuist. (…)

- Tijdens de rondleiding door het pand in 2014 [heeft belanghebbende] (…) ons toen de studio’s laten zien. Verder zagen wij een wasruimte in het pand en een linnenkamer. In 2012 waren die werkzaamheden volgens mij nog uitbesteed aan het bemiddelingsbureau. Later is belanghebbende zelf het bedlinnen gaan verzorgen. (…)”

Belanghebbende:

- U vraagt mij wanneer de linnenkamer is gerealiseerd. Vanaf het begin van de verhuuractiviteiten wasten wij het linnengoed en de handdoeken zelf. Wij kwamen er toen achter dat dit veel werk was en wij kregen dat ook niet zo mooi ‘opgesteven’ als een professioneel bedrijf. Vervolgens zijn wij in zee gegaan met een wasserij, maar wij moesten het beddengoed er zelf afhalen en de bedden zelf weer opmaken. Dat hebben wij altijd gedaan. Het gaat om 22 bedden in totaal. Dus dat is veel werk. U houdt mij de verklaringen voor van bemiddelingsorganisatie [bemiddelingsbureau 1] , waarin is verklaard dat de gasten beddengoed zelf ophaalden bij de bemiddelaars. Ik kan daarover het volgende verklaren. De schoonmakers kwamen dan met de lakenpakketten aanzetten en wij moesten de bedden opmaken. Alleen in het eerste jaar leverde de bemiddelaar de lakenpakketten. Het schoonmaken deden wij zelf, maar als het in een korte tijd moest gebeuren, bijvoorbeeld als gasten elkaar kort op elkaar volgden, dan kreeg ik hulp. Maar ik was altijd aanwezig bij het schoonmaken. Ik had dus de supervisie. De intensieve dingen werden altijd door mijzelf gedaan. Het schoonmaken werd heel oppervlakkig gedaan door de bemiddelingsbureaus. De bestekbakken ordenen en schoonmaken, de afwasmachines uitruimen en de oven schoonmaken, dat deed ik. Zij maakten alleen de vloer schoon en wat oppervlakkige dingen. Ik moest dat nalopen. (…) De ramen lappen deed ik ook zelf. Verder reed ik soms drie keer op een dag heen en weer als er gasten waren, bijvoorbeeld als de wifi weer eens uitviel. Dan moest ik dat oplossen. Dat werd dus niet gedaan door de bemiddelingsbureaus. (…)

- U vraagt mij wanneer ik zelf meer ben gaan doen. Zoals gezegd; de vloer schoonmaken en al het overige oppervlakkige schoonmaakwerk werd meestal, in samenspraak met mij, gedaan door de schoonmakers van de bemiddelingsbureaus. Vanaf medio 2013 ben ik alles zelf gaan doen. In het jaar 2013 heb ik ruzie gekregen met [bemiddelingsbureau 1] . Zij wilden het alleenrecht voor verhuurbemiddeling, maar dat wilde ik niet. (…) Ik adverteerde via [namen] . Verder kreeg ik in 2013 ook een eigen website. Ook met de website [naam] ben ik in zee gegaan. Met [bemiddelingsbureau 2] heb ik tot dit jaar samengewerkt en met [bemiddelingsbureau 1] ’ ben ik reeds gestopt in 2013. Met het adverteren via [website] ben ik in 2014 gestart. Mijn studio’s stonden via [bemiddelingsbureau 2] ook op [website] ’. Nu sta ik zelf op deze website.

- U vraagt mij naar de commissies die ik betaalde aan de verschillende bemiddelaars. Ik betaalde [bemiddelingsbureau 2] 16 % en [bemiddelingsbureau 1] ’ 24% commissie. Nu betaal ik 12% commissie aan [website] . Ik betaalde eerst 20% commissie aan [bemiddelingsbureau 2] . Na een onderhandeling kreeg ik daarna korting en betaalde ik uiteindelijk 16%. Zij leverden aanvankelijk ook lakenpakketten en eventueel kon de sleutel opgehaald worden bij [bemiddelingsbureau 2] . Zij hadden een kantoor in Bergen aan Zee. (…)

- U vraagt mij of [bemiddelingsbureau 2] het aanspreekpunt was voor de gasten. Neen, zo zou ik dat niet willen formuleren. Ik was wel degelijk het aanspreekpunt. Het zal wel eens gebeurd zijn dat er een klacht neergelegd werd door een gast bij [bemiddelingsbureau 2] . De sleutels konden daar namelijk opgehaald worden en het kan zijn dat er toen wel eens een klacht is ingediend door een gast bij het kantoor van [bemiddelingsbureau 2] . Dat gebeurde wel eens. Maar uiteindelijk werden alle klachten doorgespeeld naar mij en ik moest de klachten oplossen. Bijvoorbeeld, als een gast een kaasschaaf wilde, dan moest ik daar naartoe. Dat deed [bemiddelingsbureau 2] dus niet.

- U houdt mij de verklaring voor van de heer Hakkenbroek van de firma ‘ [bemiddelingsbureau 1] ’ van 20 februari 2014. U houdt mij voor dat in die verklaring staat dat zij de agenda’s bijhielden. Het is niet geheel juist wat daar staat, dat beeld moet genuanceerd worden. Als een aanvraag binnen kwam voor een boeking dan kreeg ik een seintje. Na een definitief akkoord blokkeerde ik mijn eigen agenda voor boekingen en ook de digitale agenda’s van de andere bemiddelaars. Ik beheerde dus in feite de overkoepelende agenda.”

3 Geschil in hoger beroep

In geschil is of de faciliteit van artikel 3.64 Wet IB 2001 kan worden toegepast op de met de verkoop van het winkelpand behaalde boekwinst. Meer in het bijzonder is daarbij in geschil of de exploitatie van de vakantiestudio’s kan worden aangemerkt als een onderneming in de zin van artikel 3.2 Wet IB 2001.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 5. Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing