Gerechtshof Amsterdam, 29-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1693, 17/00113
Gerechtshof Amsterdam, 29-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1693, 17/00113
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 mei 2018
- Datum publicatie
- 1 augustus 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:1693
- Zaaknummer
- 17/00113
Inhoudsindicatie
Art. 6:7 en 6:9 Awb. Bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.
Uitspraak
kenmerk 17/00113
29 mei 2018
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering (Bon Legal Advocaten te Amsterdam)
tegen de uitspraak van 30 januari 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/1056 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 29 oktober 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.500.
Voorts heeft de inspecteur met dagtekening 29 oktober 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag voor de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 27.500.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 17 september 2015, door de inspecteur
ontvangen op 21 september 2015, bezwaar gemaakt tegen de hiervoor vermelde aanslagen. De inspecteur heeft het bezwaarschrift bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, gedagtekend 22 januari 2016, niet-ontvankelijk verklaard. In hetzelfde geschrift heeft de inspecteur het bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en dit verzoek afgewezen.
Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak
ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 maart
2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2018. Belanghebbende is ter zitting verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur is verschenen P.M. Krauwinkel-de Wit. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
In het onder 1.2 vermelde bezwaarschrift heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende onder andere het volgende medegedeeld:
“Hierbij maken wij, namens onze cliënte, bezwaar tegen de haar (…) opgelegde ambtshalve aanslagen IB/PVV en ZVW 2013. Deze zijn het gevolg van het door betrokkene niet tijdig doen van de vereiste aangifte. De aangifte is per heden alsnog elektronisch opgeleverd. Hieruit blijkt dat door betrokkene geen IB/PVV en ZVW verschuldigd is. Wij verzoeken u dan ook e.[e.]a. te corrigeren.”
In het onder 1.2 vermelde geschrift van 22 januari 2016 heeft de inspecteur onder meer het volgende aan belanghebbende medegedeeld:
“Op 21 september 2015 heb ik uw bezwaarschrift (…) ontvangen. Het gaat om het bezwaarschrift tegen de aanslagen IB/PVV en ZVW 2013, gedagtekend op 29 oktober 2014.
(…)
Uitspraak op bezwaar
Ik verklaar uw bezwaar niet-ontvankelijk. Tegen deze uitspraak kunt u beroep instellen.
(…)
Behandeling van uw brief als verzoek om ambtshalve vermindering
Alhoewel het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, heb ik wel ambtshalve beoordeeld of de aanslag niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
(…)
Beslissing op het verzoek
Ik wijs uw verzoek af.
Tegen deze beslissing kunt u bezwaar maken, Uw bezwaarschrift moet binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak binnen zijn bij de Belastingdienst.”
In haar beroepschrift, dat op 19 februari 2016 bij de rechtbank is ingekomen, heeft belanghebbende onder meer het volgende aangevoerd:
“Hierbij maak ik bezwaar tegen het door de belastingdienst niet ontvankelijk verklaren van mijn bezwaarschrift tegen [de aanslagen IB/PVV en Zvw 2013].
Ik ben van mening dat ik wel degelijk de correcte informatie m.b.t. mijn inkomsten over 2013 heb aangeleverd. Stukken die ik ter zake bijvoeg zijn:
1. Dagafschriften van mijn enige bankrekening (…).
2. Verklaringen van derden m.b.t. aan mij verstrekte gelden/verpandingen
3. Geschreven specificatie (…).”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.