Gerechtshof Amsterdam, 29-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1695, 17/00290
Gerechtshof Amsterdam, 29-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1695, 17/00290
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 mei 2018
- Datum publicatie
- 20 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:1695
- Zaaknummer
- 17/00290
Inhoudsindicatie
IB. De door belanghebbende (toneelspeelster) ontvangen inkomsten kunnen niet worden gekwalificeerd als winst uit onderneming in de zin van afdeling 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel faalt.
Uitspraak
kenmerk 17/00290
29 mei 2018
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: B. Schoenmaker te Amsterdam
tegen de uitspraak van 21 april 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/2976 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 8 januari 2016 aan belanghebbende voor het jaar
2013 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.932. Bij beschikking is een bedrag van € 224 aan belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 28 april 2016, de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Het tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 31 mei
2017, aangevuld bij brief van 29 juni 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 17 april 2018 is een nader stuk (met bijlagen) ontvangen van belanghebbende. Een afschrift hiervan is toegezonden aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2018. Belanghebbende is ter zitting verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen mrs. B.J.E. Lodder en K. Soekhlal. Van het verhandelde ter zitting is een proces- verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. In 2013 is eiseres moeder geworden van een kind.
2. Eiseres heeft in 2013 de volgende inkomsten ontvangen:
- UWV, uitkering Ziektewet, periode 1 januari tot en met 18 april, € 10.883;
- UWV, uitkering Werkloosheidswet, periode 1 januari tot en met 31 december, € 9.427
- [Stichting A] , periode 1 oktober tot en met 23 november, € 4.451;
- Omzet, bestaande uit onder meer omzet gefactureerd op 26 en 28 december, van in totaal € 1.362.
3. Eiseres en [Stichting A] hebben op 22 augustus 2013 een arbeidscontract voor bepaalde tijd gesloten dat, voor zover van belang, het volgende inhoudt (eiseres is hierin aangeduid als “werknemer” en [Stichting A] als “werkgever”):
“Artikel 1
1. Onder werkgever wordt in deze overeenkomst verstaan [Stichting A] , (…).
2. Onder werknemer in deze overeenkomst wordt verstaan [X] , (…).
Loonstroken zullen niet per post, maar digitaal geleverd worden op het volgende e-mailadres: (…)
Artikel 2
1. De werknemer zal op 1 oktober 2013 in dienst treden van de werkgever in de functie van actrice van [B] , zulks tegen een bruto fulltime maandsalaris van € 2.506,-, exclusief 10,8 % pensioenpremie, exclusief 8% vakantietoeslag (schaal 5, trede 25 CAO Nederlands Theater).
2. De overeenkomst is geldig van 1 oktober t/m 23 november 2013 en eindigt op voornoemde datum zonder dat daartoe van rechtswege opzegging vereist is. De repetitie- en voorstellingsperiode zijn als volgt, o .v.v. wijzigingen:
Repetitieperiode: 1 oktober t/m 12 november 2013
Speeldata november [Studio] :
13 ( try out), 14 november (première)
15, 20, 21, 22 november, 21.00 uur
16 & 23 november zijn succesopties
Artikel 3.
De werknemer verplicht zich in voorkomende gevallen alle door of namens werkgever in redelijkheid op te dragen werkzaamheden te verrichten.
Reiskosten worden vergoed op basis van tweede-klasse treintarief met kortingskaart. Onkosten dienen binnen een maand te zijn ingediend.
De werkgever vergoedt geen lunch en dinerkosten tijdens repetitiedagen. Bij dag- en avondrepetities vergoedt de werkgever de kosten van een maaltijd in de artiestenfoyer van de Rotterdamse Schouwburg.
Artikel 4.
Werknemer verleent hierbij uitdrukkelijk toestemming aan werkgever en derden (waaronder begrepen de Arbo Unie, maar ook andere arbodiensten) voor het verstrekken van zijn persoonsgegevens aan derden (waaronder begrepen de Onderlinge Waarborgmaatschappij Theater)
Artikel 5.
Werkgever en werknemer verklaren bekend te zijn met de CAO Nederlands Theater en de CAO St. Sociaal Fonds Theater en komen hierbij overeen deze CAO’s op deze arbeidsovereenkomst van toepassing te verklaren en eventuele geschillen, overeenkomstig de in de CAO Ned. Theater opgenomen procedure, aan arbitrage te onderwerpen.”
4. Eiseres heeft een aangifte IB/PVV 2013 ingediend. Hierbij heeft eiseres de inkomsten van [Stichting A] en de overige omzet aangemerkt als winst uit onderneming voor een bedrag van in totaal € 5.813 en zij heeft gebruik gemaakt van de zelfstandigenaftrek, zodat per saldo de winst uit onderneming nihil bedraagt. In de aangifte is een MKB-winstvrijstelling aangegeven van nihil. Tevens heeft zij de uitkering Ziektewet aangemerkt uit loon uit vroegere dienstbetrekking voor een bedrag van € 10.883. Het totale – in de aangifte IB/PVV 2013 verantwoorde – inkomen uit werk en woning bedraagt € 10.883.
5. Met dagtekening 8 januari 2015 heeft verweerder aan eiseres de aanslag IB/PVV over het jaar 2013 opgelegd en is het inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 25.932. Verweerder heeft hierbij alsnog rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling. De correcties zijn als volgt berekend:
- -
-
Winst uit onderneming: omzet -4.451
- -
-
Winst uit onderneming: urencriterium 5.813
- -
-
MKB-winstvrijstelling -191
- -
-
Uitkeringen 9.427
- -
-
Loon uit dienstbetrekking 4.451
Totaalbedrag van de afwijking(en) 15.049
6. Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres in de jaren 2011 en 2012 eveneens in producties van [Stichting A] heeft gespeeld.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof het volgende toe.
Bij brief van 3 september 2013 heeft de gemachtigde namens belanghebbende een verzoek tot ambtshalve vermindering van de (op nihil vastgestelde) definitieve aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 ingediend. In deze brief heeft de gemachtigde onder meer het volgende aan de inspecteur medegedeeld:
“Cliënt treedt op als actrice in een vrij beroep. Fiscaal luidt de kwalificatie: vrij
beroepsbeoefenaar. In BNB 1981/105 wordt beslist dat dienstbetrekkingen (zowel de gewone
dienstbetrekking, maar zeer zeker de dienstbetrekking van een artiest (…)) in het kader van een onderneming vervuld kunnen worden. Cliënt heeft duidelijk gekozen voor een onderneming, of beter gezegd een vrij beroep als artiest (…). (…) Alle dienstbetrekkingen/opdrachten zijn als artiest aangegaan. Daarbij is sprake van een grote samenhang, nu het geheel van dienstbetrek-kingen als artiest, zijn onderneming vormt. Dit is geheel conform de overwegingen van BNB 1981/105
Ik verzoek u de aanslag conform vast te stellen, met inachtneming van het ondernemerschap, zelfstandigenaftrek, zoals is opgenomen in bijgevoegde aangiften. Dit mede gezien het grote financiële belang.”
Als bijlagen bij dit schriftelijke verzoek waren herziene aangiften IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) voor de jaren 2009 en 2010 gevoegd, gedagtekend 3 september 2013.
In de herziene aangifte IB/PVV 2009 is een bedrag aan winst uit onderneming (vóór ondernemersaftrek) vermeld van € 11.039 en een bedrag aan loon uit dienstbetrekking aangegeven van € 1.517. Volgens deze aangifte bedraagt de verschuldigde IB/PVV nihil en dient per saldo (vanwege een te verrekenen bedrag van € 2.376 aan ingehouden dividendbelasting) een teruggaaf te worden verleend van € 2.376. In deze aangifte zijn onder meer de volgende gegevens vermeld:
“10 Loon of uitkering Ziektewet
a Loon (…) en andere inkomsten uit tegenwoordige
dienstbetrekking die onder de loonheffing vielen
Ingehouden
Naam werkgever(s) loonheffing Loon
Cafe [C] € 0 € 1.517
[Stichting B] € 0 € 0
[Stichting B 2] € 0 € 0
[Stichting C] € 0 € 0
€ 0 € 1.517
(…)
1601.00 Netto omzet
Dit jaar (…) Vorig jaar
[Stichting B] 1.249 0
[Stichting B 2] 567 0
[Stichting D] 1.303 0
[Stichting E] (…) 409 0
[F] 600 0
[Stichting C] 6.911 0
11.039”
In de herziene aangifte IB/PVV 2010 is een bedrag aan winst uit onderneming (vóór ondernemersaftrek) vermeld van € 20.108. Volgens deze aangifte bedraagt de verschuldigde IB/PVV € 1.174 en dient per saldo (vanwege een te verrekenen bedrag van € 5.788 aan ingehouden loonheffingen) een teruggaaf te worden verleend van € 4.614. In deze aangifte zijn onder meer de volgende gegevens vermeld:
“12 Loon of ziektewetuitkeringen
a Loon (…) en andere inkomsten uit loondienst
die onder de loonheffing vielen
Ingehouden
Naam werkgever(s) loonheffing Loon
[Stichting B] € 0 € 0
[Stichting B 2] € 0 € 0
[Stichting D] € 0 € 0
€ 0 € 0
(…)
1601.00 Netto omzet
Dit jaar (…) Vorig jaar
[Stichting B] 7.889 0
[Stichting B 2] 9.992 0
[Stichting D] 2.227 0
20.108”
In de met dagtekening 4 september 2013 ingediende aangifte IB/PVV 2011 is een bedrag aan winst uit onderneming (vóór ondernemersaftrek) vermeld van € 14.728. Volgens deze aangifte bedraagt de verschuldigde IB/PVV € 1.876 en dient per saldo (vanwege een te verrekenen bedrag van € 6.284 aan ingehouden loonheffingen) een teruggaaf te worden verleend van € 4.408. In deze aangifte zijn onder meer de volgende gegevens vermeld:
“13 Loon en ziektewetuitkeringen
a Loon (…) en andere inkomsten uit loondienst
die onder de loonheffing vielen
Ingehouden
Naam werkgever(s) loonheffing Loon
[Stichting D] € 0 € 0
[Stichting G] € 0 € 0
[Stichting H] € 0 € 0
€ 0 € 0
(…)
1601.00 Netto omzet
Dit jaar (…) Vorig jaar
[Stichting B] 0 7.889
[Stichting D] 0 2.227
Hogeschool voor de kunsten (…) 68 0
[Stichting D] 5.878 0
[Stichting G] 2.479 0
[Stichting H] 6.696 0
15.121 10.116”
In de met dagtekening 3 september 2013 ingediende aangifte IB/PVV 2012 is een bedrag aan winst uit onderneming (vóór ondernemersaftrek) vermeld van € 14.219. Volgens deze aangifte bedraagt de verschuldigde IB/PVV € 2.760 en dient per saldo (vanwege een te verrekenen bedrag van € 6.062 aan ingehouden loonheffingen) een teruggaaf te worden verleend van € 3.302. In deze aangifte zijn onder meer de volgende gegevens vermeld:
“13 Loon en ziektewetuitkeringen
a Loon (…) en andere inkomsten uit loondienst
die onder de loonheffing vielen
Ingehouden
Naam werkgever(s) loonheffing Loon
[F] generale oost € 0 € 0
[Stichting A] € 0 € 0
€ 0 € 0
(…)
1601.00 Netto omzet
Dit jaar (…) Vorig jaar
Hogeschool voor de kunsten (…) 0 68
[Stichting D] 0 5.878
[Stichting G] 0 2.479
[Stichting H] 0 6.696
[F] generale (…) 4.240 0
[Stichting A] 9.768 0
[Stichting D] 570 0
14.578 15.121”
Met dagtekening 23 december 2013 is aan belanghebbende voor het jaar 2013 een verklaring arbeidsrelatie ‘winst uit onderneming’ (hierna: VAR-wuo) afgegeven. In deze verklaring is – voor zover hier relevant – het volgende medegedeeld:
“Op 18 december 2013 heeft de Belastingdienst uw aanvraagformulier (…) ontvangen. Hiermee verzoekt u zekerheid over de vraag hoe de voordelen die u geniet of zult gaan genieten uit een arbeidsrelatie voor de heffing van [IB/PVV] zullen worden aangemerkt. (…) Uw verzoek betreft werkzaamheden die door u worden aangemerkt als: actrice, producent theater en lesgeven. (…)
Verklaring
Op basis van de feiten en omstandigheden die u op het aanvraagformulier heeft ingevuld, worden op grond van artikel 3:156 Wet inkomstenbelasting 2001 de voordelen die u geniet of zult genieten uit genoemde werkzaamheden aangemerkt als winst uit onderneming.
(…)
Geldigheidsduur verklaring
Deze verklaring is geldig van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 (…).
Gevolgen van deze verklaring
(…) Gedurende de geldigheid van deze verklaring is uw opdrachtgever gevrijwaard van het risico dat de Belastingdienst achteraf loonheffingen naheft voor deze arbeidsrelatie.”
Bij brief van 15 juni 2016 heeft de inspecteur aan de gemachtigde aangekondigd voornemens te zijn op een aantal punten van de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV 2014 af te wijken. In deze brief heeft de inspecteur onder meer het volgende medegedeeld:
“1. Afwijking(en) per onderdeel van de aangifte
(…)
Winst uit onderneming: in aanmerking te nemen zelfstandigenaftrek voorgaande jaren
In de aangifte heeft u een bedrag aangegeven voor in aanmerking te nemen zelfstandigenaftrek voorgaande jaren van € 1.467. Er is geen bedrag aan in aanmerking te nemen zelfstandigenaftrek voorgaande jaren vastgesteld. Omdat hiermee bij het bepalen van de winst wel rekening is gehouden, is de aangegeven winst uit onderneming te laag. Ik ben dan ook van plan om op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 1.467.”
In zijn in hoger beroep ingediende nader stuk heeft de gemachtigde over het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel onder meer het volgende gesteld:
“Niet alleen voor [belanghebbende], maar voor honderden acteurs en musici heeft ons kantoor vanaf 1995 verzocht om (door belastingplichtigen ingediende) aangiften alsnog te verlagen in verband met het ondernemerschap en de ondernemersaftrek. In alle gevallen ging het om looninkomsten, die na bezwaar, of verzoek, alsnog als winst uit onderneming geaccepteerd zijn door de belastingdienst. (…) Gezien het grote aantal verzoeken over een periode van 20 jaar (zie bijlagen) kan geconcludeerd worden dat sprake is van een standpunt van de belastingdienst. Vooralsnog zijn niet alle jaarcijfers en aangiften van die klanten toegevoegd, omdat met de bezwaar en verzoekschriften reeds duidelijk is dat ons kantoor vanaf 1995 zeer regelmatig correspondeert met de belastingdienst over het ondernemerschap van artiesten met loondienstverbanden, waarbij oftewel de gezagsverhouding zou ontbreken, dan wel sprake is van absorptie van looninkomsten in de winst uit onderneming. (…) De verzoeken ambtshalve vermindering en de andere correspondentie betrof iedere keer het verplaatsen van deze looninkomsten naar de winst uit onderneming en het toepassen van de ondernemersaftrek. Daarbij is meerdere keren contact geweest met de belastingdienst. Zo zijn arbeidscontracten en urenoverzichten opgestuurd aan de verschillende eenheden van de belastingdienst om het verzoek ambtshalve vermindering te kunnen beoordelen.
Op grond van het gelijkheidsbeginsel dienen gelijke gevallen gelijk behandeld te worden. Rekening houden met alle individuele omstandigheden is onwenselijk en onhaalbaar nu het [om] een classificering van groepskenmerken gaat. In casu zijn de groepskenmerken: podiumkunstenaars waarvan looninkomen onder de winst uit onderneming vallen. Er is geen objectieve of redelijke rechtvaardiging voor het verschillend behandelen van deze belastingplichtige(n). Een en ander ondersteunt ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, nu blijkt dat dat beroep gebaseerd is op de zeer uitgebreide correspondentie (over looninkomsten die in de winst verantwoord worden) over een periode van 20 jaar voor vele belastingplichtigen.”
Tijdens de zitting in hoger beroep is door belanghebbende het volgende verklaard:
“U houdt mij voor dat in de overeenkomst met [Stichting A] is opgenomen dat de CAO voor het Nederlands Theater van toepassing is en dat de inspecteur heeft gesteld dat dat alleen mogelijk is als er sprake is van werknemerschap. Ik reageer daar als volgt op. Inmiddels speelt dit niet meer omdat ik nu voor al mijn werkzaamheden facturen stuur. Toch wordt deze CAO altijd gebruikt als richtlijn bij de onderhandelingen, bijvoorbeeld met betrekking tot de vergoedingsafspraak.
Het is juist dat ik in 2013 een uitkering ingevolge de werkloosheidswet en de ziektewet heb ontvangen. Tot december 2013 werkte ik gewoon op basis van arbeidsovereenkomsten, gelijk aan de overeenkomst die ik met [Stichting A] heb gesloten. Omdat ik echter door een regelwijziging geen recht meer zou hebben op een WW-uitkering in tussentijdse periodes van onzekerheid waarin ik nog geen nieuwe opdrachten had, ben ik vanaf december 2013 op factuurbasis gaan werken. De werkzaamheden die ten grondslag lagen aan de facturen van december 2013 waren gelijksoortig aan de werkzaamheden voor [Stichting A] . Het betrof ook toneelspel.
In 2011 en 2012 heb ik met dezelfde opdrachtgever een contract gesloten als in 2013. Het betrof alleen een ander artistiek project. In principe zijn de werkzaamheden in alle jaren hetzelfde geweest. Ik werkte als speler/maker op tijdelijke projecten.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de in 2013 door belanghebbende van [Stichting A] ontvangen inkomsten moeten worden gekwalificeerd als winst uit onderneming in de zin van afdeling 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, is in hoger beroep voorts in geschil of belanghebbende met succes een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel en/of het gelijkheidsbeginsel.
Indien een van de onder 3.1 genoemde vragen bevestigend moet worden beantwoord, is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende voor het onderhavige jaar recht heeft op de zelfstandigenaftrek. In geval van ontkennende beantwoording van de onder 3.1 vermelde vragen is niet in geschil dat belanghebbende geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.