Gerechtshof Amsterdam, 15-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1923, 17/00223, 17/00224
Gerechtshof Amsterdam, 15-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1923, 17/00223, 17/00224
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 mei 2018
- Datum publicatie
- 20 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:1923
- Zaaknummer
- 17/00223, 17/00224
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting; belanghebbende had op het moment van opleggen van de naheffingsaanslagen (nog) geen parkeervergunning. Nu hij voor het parkeren niet op een andere manier parkeerbelasting heeft betaald, zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd
Uitspraak
kenmerken 17/0223 en 17/00224
15 mei 2018
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 7 april 2017 in de zaken met kenmerken AMS 16/5834 en AMS 16/5836 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 25 augustus 2016 en 27 augustus 2016 naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd van elk € 42,10 (€ 4 parkeerbelasting en € 38,10 kosten).
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken van 1 september 2016 de naheffingsaanslagen parkeerbelasting gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 7 april 2017 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op
19 april 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2018. Belanghebbende is niet verschenen. Blijkens gegevens van PostNL – in te zien via het internet – is de naar belanghebbende op 7 februari 2018 per aangetekende post verzonden uitnodiging om op de zitting te verschijnen 8 februari 2018 bezorgd op het adres van belanghebbende. Belanghebbende is aldus tijdig en op de juiste wijze uitgenodigd, zodat de zitting doorgang kon vinden. Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. H. Oderkerk. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Op 22 augustus 2016 rond 23.00 uur en op 24 augustus rond 21.47 uur stond de auto van belanghebbende, met kenteken [kentekennummer] (hierna: de auto), geparkeerd op [de locatie].
Ingevolge de Verordening Parkeerbelastingen 2016 van de gemeente Amsterdam (Gemeenteblad 2015, afd. 3A, nr. 321/1261, hierna: de Verordening) is in geval van parkeren op de locatie op dat tijdstip belasting ter zake van het parkeren verschuldigd (artikel 1, aanhef en onderdeel a van de Verordening). Die parkeerbelasting is echter – voor zover hier van belang – op grond van artikel 3, vierde lid, van de Verordening niet verschuldigd door hen die belastingplichtig zijn ingevolge het bepaalde in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van de Verordening (een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze). De locatie is gelegen in het vergunninggebied [gebied A].
Belanghebbende heeft een aanvraag ingediend voor een vergunning voor het vergunninggebied [gebied A]. Blijkens een tot de stukken behorende brief d.d. 4 augustus 2016 (bijlage 8 bij het verweerschrift in eerste aanleg) is hem die vergunning geweigerd omdat het vergunningenplafond was bereikt, en is hij op de wachtlijst geplaatst. Blijkens een tot de stukken behorende brief van dezelfde datum, overgelegd bij het verweerschrift als bijlage 7, is hem met ingang van 4 augustus 2016 een parkeervergunning toegekend voor het vergunninggebied [gebied B]. Belanghebbende heeft in beroep een brief overgelegd d.d. 2 september 2016 van de Parkeerdienst-Vergunningen van de Gemeente Amsterdam waarin hem is medegedeeld dat hem een parkeervergunning is toegekend voor het vergunninggebied [gebied A]. Die brief meldt als ingangsdatum 2 september 2016.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht zijn opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.