Gerechtshof Amsterdam, 29-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1926, 17/00414, 17/00415
Gerechtshof Amsterdam, 29-05-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1926, 17/00414, 17/00415
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 mei 2018
- Datum publicatie
- 13 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:1926
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2272
- Zaaknummer
- 17/00414, 17/00415
Inhoudsindicatie
De rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende niet de door de rechtbank verlangde volmacht heeft ingediend
Uitspraak
kenmerken 17/00414 en 17/00415
29 mei 2018
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: [de vader van belanghebbende] ,
tegen de uitspraak van 18 juli 2017 in de zaken met kenmerken AMS 16/4183 en AMS 16/4184 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 23 maart 2016 en 24 maart 2016 aan belanghebbende naheffingsaanslagen parkeerbelasting (hierna: de naheffingsaanslagen) opgelegd voor parkeren van het voertuig met kenteken [kentekennummer] .
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken van 15 juni 2016 de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De mondelinge behandeling van het beroep heeft op 14 maart 2017 plaatsgevonden; verschenen was [de vader van belanghebbende] (vader van belanghebbende). Het onderzoek is daarop gesloten.
De rechtbank heeft bij beslissing van 21 maart 2017 het onderzoek heropend en heeft bepaald dat [de vader van belanghebbende] binnen twee weken na verzending van de beslissing een schriftelijke machtiging dient te overleggen.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 18 juli 2017 de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 augustus 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2018. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd en namens de heffingsambtenaar mr. H. Oderkerk. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in de eerste plaats in geschil de vraag of de rechtbank de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Indien het antwoord ontkennend luidt, liggen voorts de naheffingsaanslagen ter beoordeling voor.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken alsmede het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
3 Beoordeling van het geschil
De rechtbank heeft het niet-ontvankelijk verklaren van de beroepen van belanghebbende als volgt gemotiveerd (belanghebbende en de heffingsambtenaar zijn aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“2. Op grond van artikel 6:4, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
geschiedt het instellen van beroep bij de bestuursrechter door het indienen van een
beroepschrift.
3. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, van de Awb wordt het beroepschrift ondertekend.
4. Op grond van artikel 8:24, eerste lid, van de Awb kunnen partijen zich door een
gemachtigde laten vertegenwoordigen. In het tweede lid, gelezen in samenhang met het
derde lid, van dit artikel is bepaald dat de rechtbank van een gemachtigde, niet zijnde een
advocaat, een schriftelijke machtiging kan verlangen.
5. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb, voor zover hier van belang, kan het beroep niet-ontvankelijk
worden verklaard indien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:5 van de
Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het
bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen
binnen een hem daartoe gestelde termijn.
6. Uit het beroepschrift van 23 juni 2016 volgt dat [de vader van belanghebbende] , die geen advocaat is,
namens eiser, zijn zoon, in beide zaken beroep instelt en het beroepschrift namens eiser heeft
ondertekend. De rechtbank stelt vast dat eiser is geboren op 18 april 1996 en dus ten tijde
van het instellen van de beroepen meerderjarig was. Bij het indienen van het beroepschrift is
geen machtiging ingezonden waaruit blijkt dat eiser [de vader van belanghebbende] gemachtigd heeft om
namens hem de beroepen in te stellen.
7. In de heropeningsbeslissing van 21 maart 2017 heeft de rechtbank [de vader van belanghebbende]
verzocht om binnen twee weken een machtiging te sturen waaruit blijkt dat hij door eiser is
gemachtigd om namens hem proceshandelingen te verrichten en rechtsmiddelen aan te
wenden in de onderhavige zaken. De termijn van twee weken is verstreken zonder dat van de
gelegenheid om het verzuim te herstellen gebruik is gemaakt of is verzocht om verlenging
van de hersteltermijn. Partijen zijn vervolgens uitgenodigd voor de zitting van 6 juli 2017.
8. Omdat de door [de vader van belanghebbende] gestelde vertegenwoordiging niet is aangetoond naar
aanleiding van de heropeningsbeslissing en eiser en [de vader van belanghebbende] - zonder bericht van
verhindering - niet zijn verschenen op de zitting van 6 juli 2017 en voorts niet is gebleken
van feiten of omstandigheden op grond waarvan kan worden geoordeeld dat er sprake is van
een verontschuldiging voor dit verzuim, zijn de beroepen niet-ontvankelijk.”
De rechtbank heeft naar het oordeel van het Hof op goede gronden een juiste beslissing genomen. De door de rechtbank in dit geval verlangde volmacht maakt – anders dan belanghebbende in zijn hogerberoepschrift schrijft – geen onderdeel uit van het procesdossier van de rechtbank. Het Hof overweegt voorts dat in hoger beroep weliswaar een volmacht is overgelegd die dateert van januari 2017, maar belanghebbende althans zijn gemachtigde heeft daarvan – voor zover hij dat heeft bedoeld te stellen – de verzending aan de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Gelet op het ontbreken van een volmacht in het procesdossier van de rechtbank en het oordeel van de rechtbank dienaangaande had het op de weg van belanghebbende gelegen om die verzending met concrete gegevens te onderbouwen. Dit heeft belanghebbende evenwel nagelaten te doen.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. Aan een verdere beoordeling van het geschil komt het Hof derhalve niet toe.