Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-07-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2707, 18/00020

Gerechtshof Amsterdam, 12-07-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2707, 18/00020

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 juli 2018
Datum publicatie
22 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:2707
Zaaknummer
18/00020

Inhoudsindicatie

Formeel recht; proceskostenvergoeding; rechtbank heeft bij vaststelling pkv onjuiste waarde per punt gehanteerd voor het indienen van een beroepsschrift; dat belanghebbende in hoger beroep beroepsmatige rechtsbijstand heeft moeten inroepen, is niet onredelijk, ook al gaat het om de correctie van een evidente fout; Hof kent voor pkv in hoger beroep een puntzwaarte toe van 0,25 vanwege de kwalificatie van de zaak als ‘zeer licht’

Uitspraak

Kenmerk 18/00020

12 juli 2018

vierde meervoudige belastingkamer

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 17/3535 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen belanghebbende en

inzake de uitspraak op bezwaar betreffende een aan belanghebbende met dagtekening 6 augustus 2016 opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hen door het Hof op de voet van artikel 8:57 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht geboden gelegenheid te verklaren dat zij op een zitting willen worden gehoord. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten en mondeling uitspraak gedaan.

Het Hof:

-

vernietigt de uitspraak van de rechtbank doch uitsluitend voor zover het de beslissing omtrent de proceskosten betreft;

-

bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;

-

veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 626,25;

-

bepaalt dat het voor het instellen van hoger beroep betaalde griffierecht van € 124 door de griffier wordt terugbetaald.

Gronden

1. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen (waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de heffingsambtenaar als verweerder):

“10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 246,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift, met een waarde per punt van € 246,- en een wegingsfactor 1)”,

en heeft dienovereenkomstig beslist.

2. Belanghebbende voert in hoger beroep – zoals ook de heffingsambtenaar onderkent – terecht aan dat de rechtbank is uitgegaan van een te lage waarde per punt. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) had de rechtbank, volgens het tarief dat gold in 2017, een waarde per punt moeten hanteren van € 495 voor het indienen van het beroepschrift en niet van € 246. Nu het Hof in het jaar 2018 overgaat tot correctie van de beslissing van de rechtbank, dient het Hof in zoverre de in laatstgenoemd jaar geldende waarde per punt van € 501 tot uitgangspunt te nemen.

3. Het staat een belanghebbende vrij tegen een zijn inziens onjuiste uitspraak van de rechtbank het daarvoor opengestelde rechtsmiddel van hoger beroep in te stellen. Dat is niet anders indien de mogelijkheid bestaat een evidente fout in een uitspraak op andere wijze te laten corrigeren.

4. Gelet op de omstandigheden dat (i) weliswaar sprake is van een kennelijke en evidente vergissing door de rechtbank maar die vergissing slechts (vrijwel) onmiddellijk kenbaar is voor iemand met enige kennis van het bestuursprocesrecht, en (ii) het met de fout gemoeide bedrag niet zeer gering is, is het inroepen van beroepsmatige rechtsbijstand voor het instellen van hoger beroep en het in dit verband maken van kosten – anders dan het geval was in de zaak bekend als Hof Amsterdam, 18 januari 2018, nr. 17/00017, ECLI:NL:GHAMS:2018:96 – niet onredelijk.

5. Belanghebbende heeft derhalve recht op vergoeding van de in hoger beroep gemaakte kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen tarief. Het Hof gaat daarbij uit van een wegingsfactor wegens het gewicht van de zaak van 0,25 omdat het de zaak die slechts ziet op een correctie van een evidente fout van de rechtbank, kwalificeert als zeer licht. Het Hof begroot de kosten in hoger beroep derhalve op 0,25 (gewicht) x 1 (punt voor het indienen van het hoger beroepschrift) x € 501 = € 125,25.

6. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. Belanghebbende heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 501 (beroep) + € 125,25 (hoger beroep) = € 626,25.

7. Het Hof zal, nu het hoger beroep is opgeroepen door een fout van de rechtbank, gebruik maken van de mogelijkheid op de voet van artikel 8:114 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat het voor het instellen van hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier wordt terugbetaald.

8. Er dient te worden beslist als hiervoor (onder “Beslissing”) is weergegeven.

De mondelinge uitspraak is gedaan op 12 juli 2018 door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter,

C.J. Hummel en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van

mr. G.H.G. Otten als griffier. De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.