Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-01-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:284, 16/00461

Gerechtshof Amsterdam, 02-01-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:284, 16/00461

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 januari 2018
Datum publicatie
7 februari 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:284
Formele relaties
Zaaknummer
16/00461

Inhoudsindicatie

Reclamebelasting. Nu met een oogmerk van begunstiging geen reclamebelasting werd geheven ter zake van aankondigingen van culturele activiteiten, dient – op grond van het bestuursrechtelijke gelijkheidsbeginsel – ook de heffing van reclamebelasting ter zake van aankondigingen van niet-culturele activiteiten achterwege te blijven. De aanslagen dienen te worden vernietigd. Vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

Kenmerk 16/00461

2 januari 2018

uitspraak van derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [plaats] , belanghebbende,

gemachtigden: mr. R. van den Berg MRE en mr. S.X. de Lange MRE (beiden werkzaam bij PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs N.V.),

tegen

de uitspraak van 13 september 2016 in de zaak met kenmerk AMS 15/168 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 juni 2014 aan belanghebbende twee - op één aanslagbiljet verenigde - aanslagen reclamebelasting voor het jaar 2013 opgelegd ten bedrage van € 367,32 (object Prins Hendrikkade ter hoogte van nummer 2A te Amsterdam) respectievelijk € 183,66 (object Leidseplein ter hoogte van nummer 25 te Amsterdam), hierna gezamenlijk: de aanslagen.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken, gedagtekend 2 december 2014, de aanslagen gehandhaafd en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Bij uitspraak van 13 september 2016 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 oktober 2016. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2017. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld; in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als eiseres en de heffingsambtenaar als verweerder.

“1. Eiseres exploiteert een bedrijf in straatmeubilair met reclameruimte. Eiseres is eigenaar van een Abri (wachthuisje) aan de Prins Hendrikkade 2A te Amsterdam en een Mupi (verlichte reclamezuil) aan het Leidseplein 25 te Amsterdam.

2. Verweerder heeft eiseres voor het belastingjaar 2013 twee aanslagen reclamebelasting opgelegd; één voor de openbare aankondigingen (van twee meter) aan twee zijdes van de in 1 vermelde Abri en één voor de verlichte openbare aankondigingen (van twee meter) aan één zijde van de in 1 vermelde Mupi.”

2.2.

Nu partijen tegen deze feiten geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof van deze feiten uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.

2.3.

Een mupi (‘mobilier urbain pour l’information’) is een reclamezuil die van binnenuit verlicht wordt, zodat deze 24 uur per dag zichtbaar is (bron: wikipedia). De B-zijde (of achterkant) van de mupi bevat in het onderhavige geval informatie van de gemeente.

2.4.

Tot de stukken behoren foto’s van de abri en de mupi waarop de aanslagen betrekking hebben. De daarop zichtbare aankondigingen hebben geen betrekking op culturele activiteiten.

2.5.

Na de zitting van de rechtbank van 3 februari 2016 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen te reageren op nadere stellingen van belanghebbende. Daarop heeft de heffingsambtenaar bij brief van 3 maart 2016 onder meer als volgt gereageerd:

“Het bedrijf [bedrijf] heeft in 2010 het bedrijf [bedrijf] overgenomen. Het bedrijf [bedrijf] verzorgde theater- en culturele aankondigingen op peperbussen, elektriciteitshuisjes en afzettingen. Hiervoor werd door Gemeente Amsterdam, Belastingen geen reclamebelasting geheven. (…)De kleine kleurenfoto’s die [belanghebbende] op de zitting heeft overgelegd betreffen deels (…) situaties in een andere gemeente (…). Voor zover het gaat om situaties in de gemeente Amsterdam betreffen (het Hof leest: betreft) het theater- en culturele aankondigingen. De grote kleurenfoto’s die betrekking hebben op Amsterdam betreffen ook alleen theater- en culturele aankondigingen. Deze aankondigingen worden niet in de heffing van de reclamebelasting betrokken. (…) [O]ngelijke behandeling doet zich hier niet voor omdat alle belastingplichtigen, dus ook [belanghebbende], die theater- en culturele aankondigingen verzorgen (verlicht of onverlicht) niet in de heffing van de reclamebelasting worden betrokken.”

2.6.

De Verordening op de heffing en invordering van de reclamebelasting Amsterdam 2005, Gemeenteblad afd. 3A nr. 291/802 (hierna: de Verordening), luidt – voor zover van belang – als volgt:

Voorwerp van belasting.Artikel 2Terzake van openbare aankondigingen in letters en symbolen, zichtbaar vanaf de openbare weg, wordt een belasting geheven onder de naam reclamebelasting.Belastingplicht.Artikel 3De belasting wordt geheven van wie, dan wel ten behoeve van wie, een openbare aankondiging afkomstig is of wordt aangetroffen, met dien verstande dat:(…)b indien een openbare aankondiging wordt aangebracht, instandgehouden of verwijderd door een organisatie die zich daarop ten behoeve van derden toelegt, deze organisatie belastingplichtig is.Maatstaf van heffing; tarieven.Artikel 41. De belasting wordt geheven naar het aantal vanaf de openbare weg zichtbare aantal strekkende meters.(…)Tijdvak. Artikel 51. Indien de belasting wordt geheven naar jaartarieven, is het belastingtijdvak het jaar waarin de openbare aankondigingen aanwezig zijn.2. Indien de belasting wordt geheven naar weektarieven, is het belastingtijdvak het aantal weken in het jaar dat de openbare aankondigingen aanwezig zijn.Wijze van heffing.

Artikel 6De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.(…)Vrijstellingen.Artikel 81. De belasting wordt niet geheven van een gemeentelijk orgaan, indien en voorzover de uitvoering van de aan dit orgaan opgedragen publiekrechtelijke taak de aanwezigheid van de openbare aankondigingen met zich brengt.2. De belasting wordt niet geheven terzake van:a een openbare aankondiging binnen een woning of bedrijf of gedeelte daarvan dat niet tegen een raam of etalageruit is aangebracht.(…)3. De belasting wordt niet geheven terzake van ten dienste van het wegverkeer getroffen voorzieningen, waaronder worden begrepen algemene bewegwijzeringen, waarmee een algemeen belang wordt gediend.Ontstaan belastingschuld; ontheffing.

Artikel 9 1. De belasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, indien dit later is, op het tijdstip waarop de belastingschuld aanvangt.(…).”

2.7.

Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar in verband met openbare aankondigingen ter zake van culturele activiteiten het volgende verklaard:

“- Ik betwist niet dat openbare aankondigingen die betrekking hebben op reclame voor culturele voorstellingen en evenementen - culturele affichage - vrijgesteld zijn van reclamebelasting. U vraagt mij of dit kan worden gezien als begunstigend beleid. Ik ben het met belanghebbende eens dat dit ook openbare aankondigingen zijn. In principe valt culturele affichage dan onder het belastbaar feit voor de reclamebelasting (artikel 2 van de Verordening). In die zin kan ik de stelling wel beamen dat sprake is van een begunstigend beleid. U vraagt mij waarom deze vrijstelling niet is opgenomen in de Verordening. Ik kan daar op antwoorden dat de gemeentelijke wetgever discussies over wat al dan niet als culturele affichage aangemerkt kan worden, kennelijk heeft willen voorkomen. U houdt mij voor dat belanghebbende heeft gesteld dat de rechtbank zelf is gekomen met een rechtvaardigingsgrond voor de vrijstelling voor culturele affichage, namelijk het ‘maatschappelijk belang’. Wat daar ook van moge zijn, de rechtbank had het wel bij het juiste eind. Dit is ook de achtergrond van deze vrijsteling. U vraagt mij aan te geven hoe en wanneer dit beleid is ontstaan. Ik meen mij te herinneren dat begin jaren '90 een discussie is gevoerd of ‘culturele uitingen’, laat ik het maar zo noemen, vrijgesteld dienden te worden van reclamebelasting. De toenmalige wethouder van Financiën (…) heeft toen in samenspraak met de Afdeling belastingen uiteindelijk besloten tot een vrijstelling voor culturele affichage. Zoals gezegd, dit speelde zich allemaal af begin jaren ‘90, maar ik meen mij te herinneren dat hier zelfs al in de jaren ‘80 over is gesproken. De gedachte was dat een reclamebelasting voor culturele affichage maatschappelijk niet geaccepteerd zou worden. Er zou geen draagvlak voor zijn. Op uw vraag waarom die vrijstelling dan niet in de verordening is opgenomen, antwoord ik dat men er geen ruchtbaarheid aan wilde geven.”

3 Geschil in hoger beroep,

Tussen partijen zijn de volgende vragen in geschil:

-

is ter zake van de abri en de mupi de vrijstelling van artikel 8, derde lid, Verordening van toepassing?

-

leidt de vrijstelling van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, Verordening tot een schending van het (bestuursrechtelijke) gelijkheidsbeginsel?

-

leidt het beleid van de gemeente om geen reclamebelasting te heffen ter zake van aankondigingen van culturele activiteiten ten aanzien van belanghebbende tot een schending van het (bestuursrechtelijke) gelijkheidsbeginsel?

4 Beoordeling van het geschil

5 5. Proceskosten

7 Beslissing