Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-01-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:291, 16/00540 ev

Gerechtshof Amsterdam, 16-01-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:291, 16/00540 ev

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 januari 2018
Datum publicatie
7 februari 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:291
Zaaknummer
16/00540 ev

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is drie jaren gedetineerd in Duitsland. Het Hof beslist voor deze jaren op grond van een uitleg van art. 3, tweede lid, Verdrag tvvdb Duitsland 1959 en de specifieke omstandigheden van het geval dat belanghebbende voor de toepassing van het Verdrag in Duitsland woont en dat Nederland derhalve niet bevoegd is belasting te heffen over de inkomsten van belanghebbende uit hoofde van een in Zwitserland aangehouden bankrekening.

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 16/00540 tot en met 16/00542

16 januari 2018

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 7 november 2016 in de zaken met kenmerken HAA 15/3580, 15/3581 en 15/3582 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X] , te [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur,

1 Ontstaan en loop van het geding

Procedurenummer Hof 16/00540, procedurenummer rechtbank HAA 15/3580

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 28 november 2014 voor het jaar 2002 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV 2002) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 976 -/- (negatief) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.200. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

Procedurenummer Hof 16/00541, procedurenummer rechtbank HAA 15/3581

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 28 november 2014 voor het jaar 2003 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV 2003) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.200. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

Procedurenummer Hof 16/00542, procedurenummer rechtbank HAA 15/3582

1.1.3.

De inspecteur heeft met dagtekening 28 november 2014 voor het jaar 2004 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV 2004) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.200. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

In alle zaken: 16/00540 tot en met 16/00542

1.2.

Na daartegen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken, gedagtekend 29 juni 2015, de hiervoor onder 1.1.1 tot en met 1.1.3 genoemde navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 7 november 2016 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken alsmede de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente vernietigd en heeft voorts de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep van de inspecteur is bij het Hof ingekomen op 5 december 2016 en is aangevuld bij brief van 19 december 2016. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Bij brief van 9 november 2017 heeft de inspecteur een nader stuk ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2017. Aldaar zijn de procedures met de kenmerken 16/00540 tot en met 16/00542 gelijktijdig behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is hierbij aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“1. Eiser is geboren op [datum] 1967 en heeft de Nederlandse nationaliteit.

2. Eiser stond blijkens de gegevens van de gemeente van 6 februari 1992 tot 25 juni 2007 ingeschreven op het adres [adres] en van 25 juni 2007 tot 30 mei 2012 op het adres [adres] .

3. De woning aan de [adres] was vanaf 2 juli 1993 in gezamenlijke eigendom van eiser en mevrouw [M] . Op 22 maart 2006 heeft eiser zijn aandeel in de woning overgedragen aan mevrouw [M] .

4. Uit de relatie tussen eiser en mevrouw [M] is op 16 maart 1993 een dochter geboren.

5. In 1998 is de relatie met mevrouw [M] beëindigd. Eiser heeft nadien in verschillende huurwoningen gewoond. Vanaf 17 maart 2000 woonde hij tezamen met zijn nieuwe partner, mevrouw [voorletters] [K] , op het adres [adres] .

6. Van 4 december 2001 tot en met 22 december 2004 was eiser gedetineerd in Duitsland. Op 22 december 2004 is eiser uitgeleverd aan Nederland. In augustus 2006 is de detentie beëindigd.

7. Mevrouw [K] stond vanaf 25 juni 2007 tot en met – in elk geval – 6 oktober 2015 ingeschreven op het adres [adres] . Van 13 februari 2002 tot en met 25 juni 2007 stond zij ingeschreven op het adres [adres] en van 17 maart 2000 tot en met 13 februari 2002 op het adres [adres] .

8. Eiser heeft over de jaren 2002 tot en met 2004 nihilaangiftes gedaan. Verweerder heeft voor deze jaren conform de aangiftes nihilaanslagen opgelegd.

9. Met dagtekening 15 april 2014 heeft eiser in het kader van de inkeerregeling verzocht om een vaststellingsovereenkomst te sluiten in verband met het niet eerder aangeven van vermogen in het buitenland.

10. Op 26 juni 2014 is door de Belastingdienst aan eiser een vaststellingsovereenkomst opgestuurd met betrekking tot de grondslagen betreffende de buitenlandse vermogensbestanddelen voor de jaren 2002 tot en met 2013 (in Zwitserland aangehouden bankrekeningen).

11. Eiser heeft aangegeven alleen voor de jaren 2005 tot en met 2013 een vaststellingsovereenkomst te willen sluiten omdat hij van mening is in de jaren 2002 tot en met 2004 zijn woonplaats niet in Nederland te hebben gehad. Daarom heeft de Belastingdienst met dagtekening van 27 november 2014 een herziene vaststellingsovereenkomst over de jaren 2005 tot en met 2013 opgestuurd en zijn voor de jaren 2002 tot en met 2004 navorderingsaanslagen opgelegd met betrekking tot de in het buitenland aangehouden banksaldi. Het belastbaar inkomen in box 3 is hierbij jaarlijks gesteld op € 15.200, gebaseerd op een rendementsgrondslag van € 380.000.

12. Tot de dossierstukken behoort een verklaring van mevrouw [M] van 22 januari 2015, waarin zij onder meer verklaart:

“(…)

De heer [X] en ik hebben onze relatie verbroken sinds 1998, ik ben toen met onze dochter [naam] in [plaats] blijven wonen. De heer [X] heeft toen met zijn nieuwe en huidige partner tot 2001 huurhuizen betrokken en heeft zich daardoor nooit uitgeschreven op ons adres, waar zijn post dus bleef komen. (…)

Na zijn vrijlating is hij met electronisch toezicht bij zijn huidige partner in [plaats] gaan wonen, dit is ook bij de Reclasering te A’dam bekend. (…)”

Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd. Het Hof zal derhalve ook uitgaan van die feiten en voegt hier nog het volgende aan toe.

2.2.

In een brief van 1 september 2003 aan het openbaar ministerie te Aken (Duitsland) van de raadsman van belanghebbende is onder meer het volgende vermeld:

“Der Verurteilte ist niederländischer Staatsangehöriger. Er hat seinen Lebensmittelpunkt, sowohl in familiärer, als auch in sozialer Hinsicht in den Niederlanden. Unter dem Gesichtspunkt, dass Straftäter durch den Strafvollzug gesellschaftlich wieder eingegegliedert werden, sieht das Überstellings-übereinkommen vor, dass in Deutschland verhängte Sanktionen im Heimstaat vollstreckt werden, um dieses Ziel zu fördern. (…) Der Verurteilte is mit einer überstellung einverstanden.”

2.3.

Ter zitting van de rechtbank is door belanghebbende onder meer het volgende verklaard:

“- Ik heb inmiddels geen relatie meer met mevrouw [K] .

- Voor mijn detentie had ik een huurhuis in Nederland. Nadat ik in Duitsland was gearresteerd en in hechtenis was genomen, heb ik de huur hiervan opgezegd. Het huis van mijn ex-vrouw gebruikte ik nog wel als postadres. Toen ik in detentie zat in Duitsland, had ik geen huis meer tot mijn beschikking in Nederland. Ik kon toen ook geen woning in Nederland “gebruiken”.”

2.4.

Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur onder meer het volgende verklaard:

- U vraagt mij of er nog een woonplaatsonderzoek is uitgevoerd naar belanghebbende. Neen, dat is niet gebeurd. Het inkeerverzoek is gedaan in 2005, waarna vervolgens navorderingsaanslagen zijn opgelegd. Dit speelde zich dan ook allemaal af in 2005. Het gaat hier om feiten uit de jaren 2002 tot en met 2004 (de onderhavige jaren). Het is dan lastig om nog een woonplaatsonderzoek uit te voeren. Bovendien zat belanghebbende in die jaren in detentie. Er is wel een verklaring van de ex-vrouw van belanghebbende. Tevens zijn de gegevens uit het systeem BVR (beheer van relaties) geraadpleegd. Op deze gegevens hebben wij ons gebaseerd en die gegevens behoren ook tot de stukken van het geding.

- U houdt mij voor dat ik in mijn hogerberoepschrift heb geschreven dat “Evenmin (..) in geschil [is] dat belanghebbende niet zijn verdragswoonplaats in Duitsland had”. Inderdaad daar gaat het nu juist om hier. Hier had moeten staan dat tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende op grond van artikel 3, eerste lid, Verdrag niet zijn verdragswoonplaats in Duitsland had.- U houdt mij de vraag voor of artikel 3, eerste lid, Verdrag van toepassing zou zijn, indien een belanghebbende een langdurige relatie heeft met een partner, daarmee een gezin heeft, een woning (in Nederland), in Duitsland gedetineerd wordt en na detentie weer terugkeert bij zijn gezin. In een dergelijk geval zou het hebben van de desbetreffende woning in Nederland het hebben van een woning zijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Verdrag.

- Op de zitting in eerste aanleg heeft belanghebbende verklaard dat mevrouw [K] tot aan zijn arrestatie bij hem inwoonde in zijn huurwoning aan de [adres] . Direct na zijn arrestatie is zijn relatie met mevrouw [K] stuk gelopen en is de huur van de huurwoning aan de [adres] opgezegd. De relatie met mevrouw [K] zou weer (langzaamaan)hervat zijn nadat belanghebbende uit detentie kwam. Ik heb op de zitting van de rechtbank gezegd dat ik die verklaring niet kon verifiëren. Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren - in de zin van artikel 3, eerste lid van het Verdrag - geen woning in Nederland gehad, zo was toen mijn conclusie. Vandaar dat ik het geschil in hoger beroep heb toegespitst op de uitleg van artikel 3, tweed lid, van het Verdrag.”

3 Geschil in hoger beroep

Evenals voor de rechtbank is in hoger beroep in geschil of Nederland belasting mag heffen over de inkomsten die belanghebbende uit zijn Zwitserse bankrekening heeft genoten gedurende de periode van drie jaar waarin hij in Duitsland een gevangenisstraf uitzat, hetgeen de inspecteur betoogt en belanghebbende betwist.

Het geschil spitst zich hierbij toe op de vraag of belanghebbende gedurende de jaren 2002 tot en met 2004 voor de toepassing van de tussen Nederland en Duitsland in 1959 gesloten Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen (hierna: het Verdrag), inwoner was van Nederland (standpunt inspecteur) of van Duitsland (standpunt belanghebbende) op basis van het tweede lid van artikel 3 van het Verdrag.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 5. Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing