Gerechtshof Amsterdam, 14-08-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3009, 17/00607
Gerechtshof Amsterdam, 14-08-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3009, 17/00607
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 augustus 2018
- Datum publicatie
- 22 augustus 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:3009
- Zaaknummer
- 17/00607
Inhoudsindicatie
Nu belanghebbende door het in behandeling nemen van zijn hoger beroep niet in een nadeliger positie kan komen te verkeren, is het Hof om proceseconomische redenen voorbij gegaan aan de stelling van de curator dat belanghebbende onbekwaam was om het onderhavige hoger beroep in te stellen. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden geoordeeld heeft dat belanghebbende niet ontvankelijk is in zijn bezwaar.
Uitspraak
Kenmerk 17/00607
14 augustus 2018
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [plaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk ALK 17/1372 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ambtenaar belast met de heffing en de invordering van het waterschap Hollands Noorderkwartier, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
Op 20 september 2016 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een aanmaning verstuurd met bevel tot betaling van de aanslag waterbelasting voor gebruikers 2016. Daarbij is € 7 als aanmaningskosten in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend dat op 21 november 2016 door de rechtbank is ontvangen en vervolgens op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) naar de heffingsambtenaar is doorgezonden met het verzoek dit als een bezwaarschrift in behandeling te nemen. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van op bezwaar van 30 januari 2017 het bezwaar van belanghebbende tegen de aanmaningskosten niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn van zes weken.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 17 november 2017 het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 21 december 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2018. Van de zijde van belanghebbende is, met telefonisch bericht van 30 juli 2018 aan de griffie, niemand verschenen. Van de zijde van de heffingsambtenaar is eveneens, met bericht van verhindering van 11 juli 2018, niemand verschenen.
2 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in zijn bezwaar is verklaard.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voor zover hier van belang, aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. De aanmaning is gedagtekend 20 september 2016. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekening van de beschikking is gelegen vóór de dag van bekendmaking daarvan, zodat de bezwaartermijn is aangevangen op 21 september 2016 en geëindigd op 1 november 2016. Het door eiser ingediende bezwaarschrift dat is gedateerd op 16 november 2016 en op 21 november 2016 door deze rechtbank is ontvangen, is dus na afloop van de bezwaartermijn ontvangen.
3. Op grond van artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Nu niet gesteld noch gebleken is dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, is eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Aan een inhoudelijke behandeling van de zaak komt de rechtbank dan niet toe.”