Gerechtshof Amsterdam, 14-08-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3088, 17/00135
Gerechtshof Amsterdam, 14-08-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3088, 17/00135
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 augustus 2018
- Datum publicatie
- 5 september 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:3088
- Zaaknummer
- 17/00135
Inhoudsindicatie
Hof is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een overnamefout als bedoeld in artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, AWR. Het Hof staat voorts stil bij de uitleg van deze bepaling.
Uitspraak
Kenmerk 17/00135
14 augustus 2018
uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [plaats] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. J.M. van Toor te Lisserbroek,
tegen de uitspraak van 13 februari 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/2806 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 12 december 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.455 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.005 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking € 2.452 heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft met dagtekening 19 september 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 198.093 (hierna: de navorderingsaanslag) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.005. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking € 7.655 heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar, dat geacht moet worden tevens tegen de beschikking heffingsrente te zijn gericht, heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 22 april 2016, de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Bij uitspraak van 13 februari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof ingekomen op 16 maart 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 juni 2018 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2018. Ter zitting zijn verschenen belanghebbende en voornoemde gemachtigde, alsmede mr. R.A. de Jong en mr. W.Y. Ip namens de inspecteur.Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 2. Feiten
In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is in deze uitspraak aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Eiseres heeft ultimo 2011 haar onderneming gestaakt en in dat kader de tot dan toe tot het bedrijfsvermogen behorende onroerende zaak [adres] (hierna: de onroerende zaak) overgebracht naar haar privévermogen.
2. De onroerende zaak stond op de balans voor een waarde van € 23.357. Eiseres heeft de onroerende zaak naar de datum van staking gewaardeerd op € 138.225.
3. Bij het regelen van de aanslag heeft de inspecteur bij brief van 21 augustus 2014 gericht aan Administratiekantoor [naam] , het administratiekantoor dat de boekhouding voor eiseres verzorgde, bericht dat van de aangifte wordt afgeweken. In deze brief is in dat verband het volgende vermeld:
‘Staking
In verband met de staking van uw cliënt en de overdracht van bedrijfsvermogen naar privévermogen heb ik op 8 mei 2014 opdracht gegeven om een taxatie uit te voeren op het pand [adres] . Uit het op 2 juli 2014 ontvangen taxatierapport blijkt dat de waarde van het bedrijfspand gewaardeerd wordt op € 345.000 in plaats van het door u aangegeven bedrag van € 138.225. Het verschil van € 206.775 zal ik in de aangifte corrigeren. (…).
Winstcorrectie
Waardebedrijfspand naar privé € 206.775
restwaarde balans € 23.438 -/-
Stakingswinst € 183.418
(…)
Belastbare winst € 173.909
belastbare winst volgens aangifte € 113.585 -/-
Totale winstcorrectie € 60.327
Correctie verzamelinkomen
aangegeven verzamelinkomen € 18.136
Totale winstcorrectie € 60.324 +
verzamelinkomen na correctie € 78.460’
4. Bij brief van 26 november 2014 gericht aan eiseres heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:
‘Betreft: Vervolg correctie aangifte inkomstenbelasting 2011
Ik heb van u op 30 oktober 2014 een e-mail ontvangen waarin u reageert op mijn brief van 21 augustus 2014. U bent het niet eens met mijn voorgenomen correctie van € 206.775. (…) De taxateur heeft mij te kennen gegeven dat inzake de parkeerplaats rekening is gehouden dat hier twee eigenaren zijn. Voor de woning is de taxatie gebaseerd op basis van de waarde in economisch verhuurde staat van de beletage en niet van de WOZ. De totale waarde is getaxeerd op € 345.000.
Ik zal de door mij aangekondigde correcties (zie mijn brief van 21 augustus 2014) opleggen.’
5. De aanslag is opgelegd met dagtekening 12 december 2014 en berekend conform de in de brief van 21 augustus 2014 opgenomen berekening. In haar hiertegen gerichte bezwaarschrift, gedagtekend 19 december 2014, heeft eiseres grieven aangevoerd tegen de waarde van de onroerende zaak. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder eiseres bij brief van 19 januari 2015 onder meer bericht dat de onroerende zaak is gewaardeerd op € 345.000, dat in de verlies en winstrekening is uitgegaan van een waarde van € 138.225, dat de correctie dus had moeten worden vastgesteld op € 206.775 en dat bij de berekening van de boekwinst ten onrechte is uitgegaan van dat verschil en niet van de getaxeerde waarde. Eiseres heeft het bezwaarschrift tegen de aanslag vervolgens ingetrokken.
6. Bij brief van 16 maart 2015 heeft verweerder eiseres onder verwijzing naar zijn brief van 19 januari 2015 bericht dat het inkomen uit werk en woning € 121.638 te laag is vastgesteld en vastgesteld had moeten worden op € 198.093 en dat hij voornemens is een navorderingsaanslag op te leggen, gebaseerd op artikel 16, tweede lid, letter c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Na enige correspondentie tussen verweerder en de gemachtigde van eiseres heeft verweerder de navorderingsaanslag met dagtekening 19 september 2015 opgelegd.”
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd. Het Hof zal dan ook van die feiten uitgaan en voegt daar nog het volgende aan toe.
In een brief van de inspecteur aan Administratiekantoor [naam] (hierna: [V] ) van 3 juli 2014 is onder meer het volgende vermeld:
“Ik heb de aangifte [ib/pvv] en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2011 van uw cliënt [belanghebbende] beoordeeld. In verband met de staking van uw cliënt en de overdracht van het bedrijfsvermogen naar privévermogen, heb ik op 8 mei 2014 opdracht gegeven om een taxatie uit te voeren op het pand (…). Uit het op 2 juli 2014 ontvangen taxatierapport blijkt dat de waarde van het bedrijfspand hoger wordt getaxeerd dan de waarde die u bij de stakingswinst heeft aangegeven.
Ik ben voornemens te corrigeren. Voor ik u aankondig wat ik precies wil gaan corrigeren heb ik van u nog aanvullende informatie nodig.”
In de brief van de inspecteur aan [V] van 21 augustus 2014 is voorts nog vermeld:
“Correctie verzamelinkomenAangegeven verzamelinkomen € 18.136Totale winstcorrectie € 60.324 +Verzamelinkomen na correctie € 78.460”
De hoogte van de aanslag bedraagt € 28.687.
In een e-mail van 22 september 2014 aan de inspecteur heeft belanghebbende de ontvangst bevestigd van het taxatierapport betreffende het pand [adres] (hierna: het pand) dat bij staking van de door belanghebbende gedreven onderneming naar privé is overgegaan.
Bij brief van 30 oktober 2014 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de door de inspecteur getaxeerde waarde van het pand.
De onder 6 in de uitspraak rechtbank vermelde brief van 16 maart 2015 was gericht aan [V] . Op deze brief is gereageerd bij brief van gemachtigde (mr. Van Toor) van 16 april 2015.
De hoogte van de navorderingsaanslag bedraagt € 91.939.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende onder meer het volgende verklaard:
“- Mevrouw [V] was destijds mijn boekhouder, zij behartigde in die hoedanigheid ook verder al mijn fiscale zaken. Zij heeft ook de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2011 ingediend. Ik heb ook verder geen verstand van belastingen. U vraagt mij of de Belastingdienst rechtstreeks correspondeerde met mevrouw [V] . De brief van 21 augustus 2014 is rechtstreeks aan mevrouw [V] toegezonden. Ik heb vervolgens een kopie van deze brief weer van mevrouw [V] ontvangen. Dat was de werkwijze, als zij een stuk van de Belastingdienst ontving dat mij aanging dan kreeg ik daarvan een kopie. Andersom was dat ook zo. De aanslag IB/PVV 2011 is verstuurd naar mij. Ik heb deze aanslag vervolgens weer aan mevrouw [V] gegeven.”
3 3. Geschil in hoger beroep
Evenals voor de rechtbank is bij het Hof in geschil:- of de inspecteur op de voet van artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bevoegd was om de te weinig geheven belasting van belanghebbende na te vorderen ter zake van de overgang van het pand naar privé bij staking van de door belanghebbende gedreven onderneming, en - of gelijktijdig met de navorderingsaanslag terecht heffingsrente in rekening is gebracht.
De omvang van het bedrag waarover is nagevorderd en de omvang van de nagevorderde belasting zijn niet in geschil.