Gerechtshof Amsterdam, 14-08-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3089, 17/00194
Gerechtshof Amsterdam, 14-08-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3089, 17/00194
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 augustus 2018
- Datum publicatie
- 5 september 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:3089
- Zaaknummer
- 17/00194
Inhoudsindicatie
Verhouding Wet IB 2001 en Wet loonbelasting 1964. In de onderhavige zaak geeft het Hof uitleg aan de wettelijk regeling in de loonbelasting van de ‘bestelauto van de zaak’ (artikel 13bis van Wet LB leden 18 tot en met 22, wettekst 2013) Het Hof interpreteert de wettelijk regeling anders dan de rechtbank en de inspecteur; de regeling is erop gericht dat de inspecteur de betrokken werknemer en de inhoudingsplichtige binnen redelijke termijn bevraagt over een geconstateerde ‘dubieuze rit’. Van dit werken in de actualiteit is de wetgever, gelet op parlementaire geschiedenis, uitgegaan. De inspecteur heeft in het onderhavige geval een rit met de bestelauto naar het Gerechtshof op 27 februari 2013 pas bij brief van 15 december 2015 ter discussie gesteld, en heeft voor het overige geen ‘dubieuze ritten’ geconstateerd. Het Hof trekt een streep door de bij de aanslag IB 2013 doorgevoerde correctie en verlaagt het belastbare inkomen uit werk en woning.
Uitspraak
Kenmerk 17/00194
14 augustus 2018
uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [plaats] , belanghebbende,
gemachtigde: [gemachtigde] te [plaats] ,
tegen de uitspraak van 20 februari 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/4316 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 16 maart 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.494. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking € 309 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschrift verenigde uitspraken, gedagtekend 2 augustus 2016, de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Bij uitspraak van 20 februari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof ingekomen op 4 april 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2018. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 2. Feiten
In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is in deze uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Eiser is in 2013 in dienst bij [werkgever] te [plaats] .
Aan eiser is door de werkgever een bestelauto met kenteken [kenteken] ter beschikking gesteld. [Hof: de bestelauto].
2. Verweerder heeft met dagtekening 23 februari 2012 een ‘Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto’ voor de bestelauto met kenteken [kenteken] ten behoeve van werknemer [X] afgegeven, met als ingangsdatum 3 januari 2012.
3. Eiser heeft de bestelauto op 27 februari 2013 gebruikt voor een rit naar Gerechtshof Amsterdam inzake een gerechtelijke procedure over de aan hem opgelegde aanslag ib/pvv 2006.
4. Eiser heeft aangifte over 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.293. In deze aangifte heeft eiser onder meer een bedrag aan loon uit dienstbetrekking van € 5.078 aangegeven en een aftrek eigen woning van € 12.785 vermeld.
5. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag het opgegeven bedrag aan loon uit dienstbetrekking verhoogd met € 9.201 in verband met de bijtelling wegens privégebruik van de bestelauto met kenteken [kenteken] .
6. Tot de dossierstukken behoort een verklaring van de werkgever van eiser van 30 juni 2016 gericht aan verweerder:
“Geachte heer van Hoof,
Als antwoord op uw vraag “Wanneer heeft [werkgever] het contract verloren inzake het onderhoud van de openbare verlichting [plaats] en omgeving, waarop [X] zijn werkzaamheden heeft verricht?”
Kom ik tot de volgende conclusie.
Wij hebben op 19 februari 2014 de openbare aanbesteding doorlopen en op 29 april 2014 de afwijzing ontvangen. Beide documenten heb ik als bijlage toegevoegd.
[naam] heeft vanaf 01-07-2014 formeel de werkzaamheden van ons overgenomen.
Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet,
[werkgever]
7. Over de jaren 2006 tot en met 2011 is de bijtelling privégebruik bestelauto toegepast, na beroep- en hoger beroepsprocedures en beroep in cassatie (2006, 2007 en 2009).
8. Tijdens de zitting van de rechtszaak bij het Gerechtshof Amsterdam op 27 februari
2013 (kenmerk 11/00696) heeft de gemachtigde namens eiser verklaard:
“Belanghebbende is monteur en kan elke dag, gedurende 24 uur opgeroepen
worden. Daarom heeft hij de gehele week een auto tot zijn beschikking.” De
gemachtigde heeft vervolgens tijdens de zitting het standpunt ingenomen dat alle
ritten (ook de ritten met een privé karakter) die zijn cliënt in de bestelauto rijdt,
zakelijk zijn.”
Tijdens de zitting op 11 augustus 2014 bij het Gerechtshof Amsterdam inzake de
jaren 2007 en 2009 heeft eiser verklaard:
“Ik rijd ook in mijn vrije tijd met de bedrijfsauto omdat ik oproepbaar ben. Ik moet binnen een uur ter plaatse zijn”
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd. Het Hof zal dan ook van die feiten uitgaan. Het Hof voegt daar nog het volgende aan toe.
De in onderdeel 7 van de uitspraak van de rechtbank vermelde procedures betroffen de vraag of de bestelauto door aard en inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen.
De aangifte voor het jaar 2013 is bij de inspecteur ingekomen op 3 mei 2015. Het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning bedroeg € 37.293, waarin geen bedrag ter zake van het privégebruik van de bestelauto was begrepen.
Bij brief aan belanghebbende van 15 december 2015 heeft de inspecteur het volgende meegedeeld, respectievelijk verzocht.
“Met dagtekening 23 februari 2012 is een “verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto” afgegeven. Dit betekent dat u niet privégebruik kunt maken van deze auto.
In artikel 13bis, lid 20 Wet loonbelasting 1964 is het volgende bepaald:
“Ingeval van een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik (…) bestelauto kan de inspecteur bij het vermoeden van een rit voor privédoeleinden, de inhoudingsplichtige en de werknemer verzoeken te doen blijken dat de desbetreffende rit zakelijk was. Slagen de inhoudingsplichtige en de werknemer niet in dit bewijs, dan wordt de bestelauto geacht op kalenderjaarbasis voor meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden te worden gebruikt en wordt de verschuldigde belasting voor zover nodig in afwijking van artikel 20, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, nageheven van de werknemer. In afwijking van de tweede volzin wordt nageheven van de inhoudingsplichtige ingeval hij wist dat de verklaring niet juist was of ingeval hij niet aanstonds heeft medegedeeld dat de werknemer ten onrechte de verklaring nog niet heeft ingetrokken”.
Op 27 februari 2013 en 11 augustus 2014 bent u met de bestelauto naar het Hof Amsterdam geweest. Dit zijn privéritten.
Ik ben voornemens om over de jaren 2013 en 2014 te corrigeren met het bedrag aan bijtelling van de bestelauto. Ik verzoek u schriftelijk te reageren binnen 4 weken na dagtekening van deze brief”.
Belanghebbende heeft niet gereageerd op de in 2.3.3 vermelde brief en op een brief van de inspecteur van 8 februari 2016 waarin deze het voornemen meedeelt het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning met een bedrag van € 9.201 te verhogen ter zake van het privégebruik van de bestelauto. De aanslag is dienovereenkomstig opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.494.
Ter zitting van het Hof is door respectievelijk namens belanghebbende onder meer het volgende verklaard:
“Omdat er over eerdere jaren discussies waren geweest met de Belastingdienst over de bijtelling heb ik op een gegeven moment besloten om de auto niet meer privé te gebruiken. Dat was met ingang van het jaar 2012. In januari 2012 heb ik samen met mijn werkgever de ‘verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto’ aangevraagd. Die is vervolgens ook toegekend. Ik heb mij vervolgens altijd aan de voorwaarden van de verklaring gehouden. In tegenstelling tot voorheen liet ik met ingang van 2012 de bestelauto op de zaak staan. Als er dan een melding kwam voor een reparatie dan reed ik met mijn privéauto naar de zaak om de bestelauto op te halen. De enige rit waar de Belastingdienst iets over zou kunnen zeggen is de rit naar het gerechtshof in 2013.”
“Het is juist dat belanghebbende niet door het Hof is opgeroepen om de bestelauto mee te nemen. Ook is het Hof niet van te voren medegedeeld dat de bestelauto naar de zitting meegenomen zou worden. Het was de bedoeling om ter zitting een bewijsaanbod te doen, inhoudende om de bestelauto door de zetel te laten bekijken. Zo is het ook gegaan; het Hof stemde er mee in om voor het eind van de zitting de bestelauto te bekijken. Zo is het gegaan in 2013.”
Ter zitting van het Hof is door de inspecteur onder meer het volgende verklaard:
“Ik wil erop wijzen dat er meer is dan alleen de rit naar het gerechtshof in 2013. Die zitting vond plaats op 27 februari 2013 en ging over het belastingjaar IB/PVV 2006. Tijdens de zitting werd in de ‘tegenwoordige tijd’ door belanghebbende verklaard dat hij de auto ook privé gebruikte. Belanghebbende verklaarde dat hij de auto altijd mee moest nemen als hij ergens naartoe ging. Bij een spoedreparatie moet hij namelijk meteen naar de desbetreffende plek kunnen rijden. Dit betekende dat als hij ergens privé naartoe ging, bijvoorbeeld naar een verjaardag, hij de bestelauto dan ook altijd moest meenemen. Dit heeft belanghebbende dus nog in 2013 verklaard. Ook tijdens de zitting in 2014 die ging over de belastingjaren IB/PVV 2007 en IB/PVV 2009 heeft belanghebbende woorden van dezelfde strekking gebruikt.
Mijn stelling is dat de aard van de werkzaamheden in 2013 niet anders is dan in de jaren daarvoor. Het ging om hetzelfde arbeidspatroon. Dit betekent dat de verklaring die belanghebbende ter zitting in 2013 heeft afgelegd ook zijn gelding heeft voor het onderhavige jaar.
Reeds eerder was er in deze procedure een discussie over de aard van de werkzaamheden in het onderhavige jaar. Belanghebbende had namelijk gesteld dat zijn werkgever het onderhoudscontract met betrekking tot de lantaarnpalen was kwijtgeraakt aan een concurrent. Dat hebben wij vervolgens gecontroleerd bij de werkgever en dat bleek niet te kloppen. De werkgever van belanghebbende [werkgever] - is met ingang van 1 juli 2014 gestopt met de onderhoudswerkzaamheden omdat de concessie aan een ander bedrijf werd verleend. Dat betekent dat pas met ingang van 1 juli 2014 de aard van de werkzaamheden mogelijk is veranderd. Ook dit vind ik bewijs voor mijn stelling dat de bestelauto in 2013 voor meer dan 500 kilometers privé is gebruikt.
De ‘verklaring ‘uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto’ houdt in dat de bestelauto alleen zakelijk gebruikt mag worden. Vastgesteld kan nu worden dat gelet op die ene rit naar het gerechtshof deze verklaring onjuist is ingevuld. Die bewuste rit naar het gerechtshof kan namelijk geen zakelijke rit zijn geweest. Een (hoger) beroepsprocedure met betrekking een aanslag IB/PVV is namelijk een privé-aangelegenheid. Belanghebbende heeft op eigen initiatief toen de bestelauto meegenomen naar de zitting. Het Hof heeft hier niet om verzocht.
Ik wijs erop dat artikel 13bis, lid 20, Wet op de loonbelasting 1964 de Belastingdienst de mogelijkheid biedt om vragen te stellen met betrekking tot een specifieke rit. Van die bevoegdheid is gebruik gemaakt. Een zakelijke rit is bijvoorbeeld een rit die belanghebbende moet maken om een lantaarnpaal te repareren. Het meenemen van de bestelauto naar een (hoger) beroepszaak inzake een aanslag IB/PVV valt zoals opgemerkt niet onder de categorie ‘zakelijke rit’. U houdt mij de wettekst voor van artikel 13bis, lid 20, Wet op de loonbelasting 1964 en vraagt of in 2013 los van die ene rit naar het gerechtshof nog voor een andere rit een vermoeden bestaat dat deze rit voor privédoeleinden is gemaakt. Neen, het is alleen die ene rit naar het gerechtshof. Voor het overige hebben wij geen onderzoek gedaan naar andere ritten in 2013. Wel baseer ik mij nog op de eigen verklaringen van belanghebbende ter zitting in 2013 en het werkpatroon dat pas in 2014 gewijzigd zou zijn. Dat beschouw ik als steunbewijs.”
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is evenals in eerste aanleg of de inspecteur terecht het belastbare inkomen uit werk en woning heeft gecorrigeerd met een bijtelling ter zake van het privégebruik van de bestelauto.