Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3293, 17/209

Gerechtshof Amsterdam, 19-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3293, 17/209

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 september 2018
Datum publicatie
19 september 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:3293
Zaaknummer
17/209

Inhoudsindicatie

Belanghebbende (zoon) en erflaatster (moeder) stonden ten tijde van het overlijden ingeschreven op hetzelfde adres. Belanghebbende heeft thuis aan erflaatster tot haar overlijden intensieve zorg verleend. Belanghebbende heeft in 2012 geen uitkering als bedoeld in artikel 19a van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) (het mantelzorgcompliment) ontvangen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op de partnervrijstelling.

Uitspraak

Uitspraak

kenmerk 17/00209 3 juli 2018

op het hoger beroep van

[X] , belanghebbende, gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering,

tegen de uitspraak van 3 maart 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/3031 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag erfbelasting opgelegd voor een verkrijging van € 1.106.237 (hierna: de aanslag). Daarbij is bij beschikking € 9.231 aan belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak van 3 mei 2016 de aanslag verminderd tot een verkrijging van € 694.110 en de beschikking dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep bij de uitspraak van 3 maart 2017 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is ingekomen op 11 april 2017.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft met dagtekening 1 mei 2018 een nader stuk ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2018. Belanghebbende is verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. Namens de inspecteur zijn verschenen M. Breemans en mr. V.A.C. van den Broek. Van het verhandelde ter zitting is een proces­ verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

[Y] (hierna: erflaatster) is op 17 juli 2013 overleden. Erflaatster is gehuwd geweest en uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren: belanghebbende, [kind 2] en [kind 3] . In het testament van erflaatster is belanghebbende tot enig erfgenaam benoemd.

2.2.

Belanghebbende en erflaatster stonden ten tijde van het overlijden ingeschreven op het adres [adres] . Belanghebbende heeft thuis aan erflaatster tot haar overlijden intensieve zorg verleend. Er is een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) verstrekt.

2.3.

Erflaatster had ten tijde van haar overlijden een indicatie van het CIZ voor intramurale zorg.

2.4.

Belanghebbende heeft in 2012 geen uitkering als bedoeld in artikel 19a van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) (het mantelzorgcompliment) ontvangen.

2.5.

In de op 6 januari 2015 ingediende aangifte erfbelasting is een beroep gedaan op de vrijstelling voor een kind als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder 4', letter b, van de Successiewet 1956 (hierna: SW; de kindervrijstelling).

2.6.

In de aanslag is rekening gehouden met de kindervrijstelling.

2.7.

Tijdens de bezwaarfase heeft belanghebbende bij brief van 30 maart 2016 een beroep gedaan op de vrijstelling voor een partner als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder 4', letter a, van de SW (hierna: de partnervrijstelling).

3 Geschil in hoger beroep

Evenals voor de rechtbank is voor het Hof in geschil of belanghebbende recht heeft op de partnervrijstelling. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende niet aan de wettelijke voorwaarde voor de partnervrijstelling, zoals vermeld in artikel la, eerste lid, aanhef en letter d, van de SW voldoet.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing