Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-10-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3508, 17/00582

Gerechtshof Amsterdam, 02-10-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3508, 17/00582

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 oktober 2018
Datum publicatie
10 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:3508
Zaaknummer
17/00582

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is het niet eens met de wijze waarop de overheid de opbrengst van belastinggeld besteedt.

De rechtbank heeft ten aanzien van de door belanghebbende in beroep aangevoerde grieven terecht overwogen dat die grieven niet ter beoordeling van de belastingrechter staan (vgl. Hoge Raad 25 januari 1984, nr. 22.147, BNB 1984/114, inzake grieven gericht tegen uitgaven voor defensie). Die grieven kunnen derhalve niet tot vermindering of vernietiging van de aan belanghebbende opgelegde aanslag leiden.

Uitspraak

Kenmerk 17/00582

2 oktober 2018

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[x], te [plaats], belanghebbende,

tegen de uitspraak van 23 oktober 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/4750 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 met dagtekening 22 april 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.077.

1.2.

Na tegen de aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 20 september 2016, de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld. Bij uitspraak van 23 oktober 2017 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft bij brief ontvangen op 1 december 2017 hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2018. Belanghebbende is daar verschenen. Namens de inspecteur is verschenen mr. J. H. van Wier. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“Feiten

1. De aanslag, met een bedrag van € 6.039 aan verschuldigde ib/pvv, is opgelegd in overeenstemming met de door eiser gedane aangifte ib/pvv voor het jaar 2014.”

2.2.

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit en voegt daar nog het volgende aan toe:

In de door belanghebbende ingediende aangifte zijn onder “Pensioen e.d.” twee bedragen vermeld, een bedrag van € 14.479 en een bedrag van € 5.448.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing