Gerechtshof Amsterdam, 18-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3513, 17/00293 ev
Gerechtshof Amsterdam, 18-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3513, 17/00293 ev
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18 september 2018
- Datum publicatie
- 10 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:3513
- Zaaknummer
- 17/00293 ev
Inhoudsindicatie
In hoger beroep heeft belanghebbende vele stukken – met name tijdschriftartikelen – overgelegd in de Nederlandse en Engelse taal, alsmede een DG Competition Working Paper on State Aid and Tax Rulings. Belanghebbende neemt het standpunt in dat de inspecteur algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden alsook de Europese verdragsvrijheden en artikel 8 van het EVRM. Het Hof is van oordeel dat
al hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd geen nieuw of ander licht werpt op de zaak, in het bijzonder niet, omdat een (juridisch) relevante gelijkenis tussen de situaties waarop de in hoger beroep overgelegde bijlagen betrekking hebben en de onderhavige zaken ontbreekt, en omdat zich in het onderhavige geval geen schending van verdragsvrijheden voordoet.
Uitspraak
kenmerken 17/00293, 17/00294, 17/00298 en 17/00299
18 september 2018
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met de kenmerken 16/3078, 16/3079, 16/3080 en 16/3081 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 19 april 2017 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 17 juni 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.689.
De inspecteur heeft met dagtekening 4 december 2013 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.167. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking een verzuimboete van € 226 opgelegd.
De inspecteur heeft met dagtekening 2 mei 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.745. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikkingen een verzuimboete van € 226 opgelegd en aan heffingsrente € 59 in rekening gebracht.
De inspecteur heeft met dagtekening 23 juli 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.248. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking een verzuimboete van € 984 opgelegd.
Op de tegen elk van deze aanslagen en beschikkingen gerichte bezwaren heeft verweerder uitspraken op bezwaar gedaan op 22 april 2016, waarbij de bezwaren zijn afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft die beroepen bij uitspraak van 19 april 2017 ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 31 mei 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft bij brief van 30 juni 2017 in hoger beroep verzocht om kwijtschelding van het te betalen griffierecht vanwege betalingsonmacht. Bij brief van de griffier van 24 juli 2017 is dit verzoek afgewezen, aangezien belanghebbende de toegezonden nota griffierecht al op 7 juli 2017 had voldaan.
Belanghebbende heeft bij brieven gedagtekend 1, 9, 27, 30 juni en 19 juli 2017, en 7 en 25 juni 2018, 5, 7, 25 en 30 juli 2018 en 6 augustus 2018, nadere stukken ingezonden. Het daarbij door belanghebbende gevraagde uitstel van de zitting is door het Hof bij brief van 13 juli 2018 afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2018. Belanghebbende is verschenen. Namens de inspecteur is verschenen mr. D.P. Laansma. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 2. Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’) de navolgende feiten vastgesteld.
“1. Eiser is geboren in 1966.
2. Eiser heeft voor het jaar 2009 aangifte ib/pvv gedaan van door de Dienst werk en inkomen van de gemeente Am[s]terdam genoten inkomsten ad € 14.651, waarop in mindering zijn gebracht:
- specifieke zorgkosten ad € 1.499,
- studiekosten en andere scholingsuitgaven ad € 1.463.
De aanslag is conform de aangifte vastgesteld, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.689.
3. Eiser is voor het jaar 2010 uitgenodigd aangifte te doen. Bij brief van 28 november 2011 heeft verweerder eiser hieraan herinnerd en bij brief van 2 januari 2012 heeft verweerder eiser gemaand om aangifte te doen, die uiterlijk 16 januari 2012 door de Belastingdienst moet zijn ontvangen. In deze brief heeft verweerder voorts het volgende geschreven:
“Als ik uw aangifte niet op tijd ontvang, dan schat ik uw inkomen. Hierdoor betaalt u misschien te veel belasting of krijgt te weinig terug […]. U kunt ook een boete krijgen. De boete is minimaal € 226 en kan oplopen tot € 4.920.”
De aanslag ib/pvv is opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.745. De verzuimboete is vastgesteld op € 226.
4. Eiser is voor het jaar 2011 uitgenodigd aangifte te doen. Bij brief van 24 september 2012 heeft verweerder eiser hieraan herinnerd en bij brief van 26 oktober 2012 heeft verweerder eiser gemaand om aangifte te doen, die uiterlijk 9 november 2012 door de Belastingdienst moet zijn ontvangen. In deze brief heeft verweerder voorts het volgende geschreven:
“Als ik uw aangifte niet op tijd ontvang, dan schat ik uw inkomen. Hierdoor betaalt u misschien te veel belasting of krijgt te weinig terug. U kunt ook een boete krijgen. De boete is minimaal € 226 en kan oplopen tot € 4.920.”
De aanslag ib/pvv is opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.167. De verzuimboete is vastgesteld op € 226.
5. Eiser is voor het jaar 2012 uitgenodigd aangifte te doen. Bij brief van 20 september 2013 heeft verweerder eiser hieraan herinnerd en bij brief van 21 oktober 2013 heeft verweerder eiser gemaand om aangifte te doen, die uiterlijk 4 november 2013 door de Belastingdienst moet zijn ontvangen. In deze brief heeft verweerder voorts het volgende geschreven:
“Als ik uw aangifte niet op tijd ontvang, dan schat ik uw inkomen. Hierdoor betaalt u misschien te veel belasting of krijgt te weinig terug. U kunt ook een boete krijgen. De boete is minimaal € 226 en kan oplopen tot € 4.920.”
De aanslag ib/pvv is opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.248. De verzuimboete is vastgesteld op € 984.
6. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 maart 2015, ECLI:HR:2015:752, het beroep in cassatie inzake de aan eiser opgelegde aanslag ib/pvv voor het jaar 2008 niet-ontvankelijk verklaard.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals voor de rechtbank is voor het Hof in geschil of de aanslagen niet naar te hoge bedragen zijn vastgesteld.