Home

Gerechtshof Amsterdam, 25-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3715, 17/00320, 17/00321, 17/00322, 17/00323

Gerechtshof Amsterdam, 25-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3715, 17/00320, 17/00321, 17/00322, 17/00323

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
25 september 2018
Datum publicatie
17 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:3715
Zaaknummer
17/00320, 17/00321, 17/00322, 17/00323

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende met de door hem ingebrachte formulieren niet aannemelijk dat hij de litigieuze PGB-inkomsten niet heeft ontvangen. Uit het derdenonderzoek volgt daarentegen dat (uitsluitend) belanghebbende als zorgverlener is genoemd. Het Hof acht het onder die omstandigheden aannemelijk dat belanghebbende (in die hoedanigheid) de (in de heffing betrokken) PGB-inkomsten heeft ontvangen.

Uitspraak

Kenmerken 17/00320, 17/00321, 17/00322 en 17/00323

25 september 2018

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] , te [plaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 16/4912, 16/4913 en 16/4914 en de uitspraak in de zaak met kenmerk 16/4915 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

Kenmerken rechtbank 16/4912, 16/4913, 16/4914, kenmerken Hof 17/00321, 17/00322, 17/00323

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 18.941 (hierna: de Navorderingsaanslag Zvw 2010).

1.1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 12.945 (hierna: de Navorderingsaanslag Zvw 2011)

1.1.3.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 31.485 (hierna: de Aanslag Zvw 2012)

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 februari 2015 de evenvermelde (navorderings)aanslagen gehandhaafd.

1.1.4.

Bij brief van 17 juni 2015 verzoekt belanghebbende de Ontvanger om uitstel van betaling voor de (navorderings)aanslagen 2010, 2011 en 2012 en verwijst daarbij naar zijn bezwaarschrift van 1 augustus 2014. De brief wordt doorgezonden naar verweerder en als tweede bezwaarschrift in behandeling genomen.

Bij uitspraak op bezwaar van 20 september 2016 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en dit verzoek afgewezen.

Kenmerk rechtbank 16/4915, kenmerk Hof 17/00320

1.1.5.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 57.800 (hierna: de Aanslag Zvw 2013).

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 september 2016 de Aanslag Zvw 2013 gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de voormelde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij afzonderlijke uitspraken van 15 juni 2017 als volgt beslist (in deze uitspraken is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Kenmerken rechtbank 16/4912, 16/4913, 16/4914, kenmerken Hof 17/00321, 17/00322, 17/00323

2012 (naar het Hof begrijpt is 2010 bedoeld) en 2011

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2012

De rechtbank:

 verklaart het beroep gegrond;

 vernietigt de uitspraak op bezwaar;

 vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 27.085 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 8,40; en

 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”

Kenmerk rechtbank 16/4915, kenmerk Hof 17/00320

“De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.”

1.3.

De tegen deze uitspraken door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 22 juni 2017. De gronden van de hoger beroepen zijn door belanghebbende aangevuld bij brief van 20 juli 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 14 december 2017 heeft de inspecteur een nader stuk ingediend. Van alle ingediende stukken hebben partijen over en weer kopieën ontvangen.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2018. Belanghebbende is verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen G.J. Jonker en mr. L. Woudenberg. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak met zaaknummers 16/4912, 16/4913, 16/4914 de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiser is geboren in [jaar] en ongehuwd. Hij woont op het adres [adres] te [plaats] met mevrouw [echtgenote] .

2. Eiser had in 2010 een eenmanszaak onder de naam “ [naam] ”. Het betreft een detailhandel in sportartikelen, in het bijzonder [fanartikelen] . Tevens huurt eiser bedrijfsunits op de [locatie] en verhuurt deze weer onder aan andere ondernemers. Per 1 juli 2012 is de onderneming “ [naam] ” voortgezet door de zoon van eiser.

3. Eiser heeft ook een onderneming met de naam “ [naam] ”. In de aangifte 2013 wordt voor de eerste maal omzet verantwoord.

Er heeft een privé-onttrekking in contanten plaatsgevonden van € 4.685 (2010), € 0 (2011) en € 0 (2012).

In 2011 vond een privé-storting plaats van € 2.087.

4. Eiser heeft van januari 2008 tot 7 juli 2012 werkzaamheden verricht voor de [opdrachtgever] in [vestigingsplaats] .

5. Volgens opgave van het Zorgkantoor heeft eiser de volgende bedragen ontvangen:

2010

2011

2012

[zorgvrager]

€ 8.741

€ 5.944

[zorgvrager]

€ 22.600

[zorgvrager]

€ 20.200

€ 8.180

[zorgvrager]

€ 8.885

Totaal

€ 18.941

€ 14.124

€ 31.485”

2.2.

De rechtbank heeft in haar uitspraak met zaaknummer 16/4915 de volgende feiten vastgesteld.

“1. (Hof: gelijk aan 16/4912, 16/4913, 16/4914)

2. Eiser had tot medio 2012 een eenmanszaak onder de naam “ [naam] ”. Het betreft een detailhandel in sportartikelen, in het bijzonder [fanartikelen] . Tevens huurt eiser bedrijfsunits op de [locatie] en verhuurt deze weer onder aan andere ondernemers. Per 1 juli 2012 is de onderneming “ [naam] ” voortgezet door de zoon van eiser.

3. Eiser heeft ook een onderneming met de naam “[naam] ”. In de aangifte 2013 wordt voor de eerste maal omzet verantwoord.

4. ( Hof: gelijk aan 16/4912, 16/4913, 16/4914)

5. Eiser heeft in 2013 volgens opgave van het Zorgkantoor een bedrag van € 60.874 ontvangen. Dit bedrag is als volgt gespecificeerd:

[zorgvrager]

€ 39.430

[zorgvrager]

€ 21.444

6. Eiser heeft op 28 februari 2014 aangifte voor het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.000. Dit bedrag is opgebouwd uit winst “ [naam] ” ten bedrage van € 6.500 en een zelfde bedrag aan ondernemersaftrek, en uit een bedrag van € 57.800 row PGB minus € 55.800 kosten row.

7. Eiser heeft op 14 november 2015 een herziene aangifte inkomstenbelasting 2013 ingediend, berekend naar een verzamelinkomen van nihil. Dit bedrag is opgebouwd uit winst “ [naam] ” ten bedrage van € 6.500 en een zelfde bedrag aan ondernemersaftrek. De inkomsten uit PGB zijn in de verlies- en winstrekening van [naam] verwerkt.”

2.3.

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit en voegt daaraan het volgende aan toe.

2.4.

Het [zorgkantoor] is het zorgkantoor bedoeld in 2.1. onder 5 en 2.2 onder 5 van de rechtbankuitspraken. De aldaar (in de tabellen) vermelde bedragen betreffen ontvangsten uit een zogenaamd Persoons Gebonden Budget en worden hierna kortweg aangeduid als de PGB-inkomsten.

2.5.

Het Hof heeft als bijlagen bij de brief van 20 juli 2017 van belanghebbende kopieën van ‘Verantwoordigingsformulieren … Persoonsgebonden budget AWBZ’ ontvangen. Op geen enkel formulier staat belanghebbende als ‘zorgverlener’ vermeld.

2.6.

De inspecteur heeft op 13 oktober 2017 een derdenonderzoek jegens belanghebbende bij het [zorgkantoor] ingesteld. Om de authenticiteit van de door belanghebbende ingezonden bedoelde formulieren (zie 2.5) te beoordelen, heeft de inspecteur het zorgkantoor de van belanghebbende ontvangen formulieren toegestuurd en daarbij enige vragen gesteld.

2.7.

Het [zorgkantoor] antwoordde de inspecteur op 25 oktober 2017, voor zover hier van belang, als volgt:

“1. De door u meegestuurde verantwoordingsformulieren zijn niet bekend bij het Zorgkantoor. Wel hebben wij andere formulieren ontvangen. In de bijlage vindt u de formulieren die wij hebben ontvangen. Daarnaast een exceloverzicht met diverse bevindingen.

2. De door u meegestuurde verantwoordingsformulieren komen niet overeen met de daadwerkelijk aangeleverde formulieren. Wij kunnen daarom niet verifiëren of de formulieren zijn ingezet voor de juiste doeleinden.

3. Het toegekende budget is overgemaakt naar de budgethouder. De budgethouder is verantwoordelijk voor het betalen van zijn zorgverleners. Alleen als er een intensieve controle wordt uitgevoerd kunnen wij controleren of de zorgverleners zijn betaald door de budgethouder. Voor deze budgethouders is geen intensieve controle uitgevoerd. Wij kunnen daarom niet controleren of de zorgverleners zijn betaald door de budgethouder.

4. Op de bijgevoegde formulieren kunt u zien op welke data wij deze hebben ontvangen. De door u aangeleverde stukken hebben wij nooit ontvangen.

5. De stukken die wij hebben ontvangen stuur ik mee.”

2.8.

In het onder 2.7 vermelde exceloverzicht (zie sub 1) staat onder andere:

“Zichtbaar is (…) dat het jaartal is aangepast van 2014 naar 2010. van het cijfer 4 is een 0 gemaakt. Verder is de verantwoording over heel 2010 op 13-01-2010 ondertekend”

2.9.

Op de formulieren die vermeld worden onder ‘4’ in het in 2.7 weergegeven citaat, heeft de desbetreffende budgethouder de naam van belanghebbende ingevuld in de kolom ‘Naam zorgverlener of zorgverlenende instantie’.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de inspecteur terecht - en voor het juiste bedrag - de PGB-inkomsten in de heffing heeft betrokken?

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten