Gerechtshof Amsterdam, 06-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3814, 18/00097
Gerechtshof Amsterdam, 06-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3814, 18/00097
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 september 2018
- Datum publicatie
- 16 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:3814
- Zaaknummer
- 18/00097
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; 6.17 Wet IB 2001; aftrek specifieke zorgkosten (vervoer)
Uitspraak
kenmerk 18/00097
6 september 2018
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[naam] , te [woonplaats] , belanghebbende,
gemachtigde: J.A. Klaver
tegen de uitspraak van 19 januari 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/2608 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.601. Hierbij is belanghebbende bij beschikking € 23 belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak van 18 april 2017 de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 19 januari 2018 als volgt beslist (waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de inspecteur als verweerder):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.595 met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.251 en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank bij brief van 28 februari 2018, door het Hof ontvangen op 1 maart 2018, hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 juni 2018 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2018. Namens belanghebbende is zijn gemachtigde verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen
mr. X. Verberkmoes en mr. R.G.A. de Jong. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak onder 1 en 2 de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en gehuwd met [naam echtgenote] , geboren op [geboortedatum] . Op 20 april 2016 heeft eiser voor het jaar 2015 aangifte ib/pvv gedaan naar een verzamelinkomen van € 22.443. In de aangifte is, rekening houdend met een drempel van € 676, een bedrag van € 2.452 aan specifieke zorgkosten in aanmerking genomen.
2. Verweerder heeft bij brief van 25 juni 2016 eiser om bewijsmiddelen gevraagd inzake de in de aangifte in aanmerking genomen specifieke zorgkosten. Bij brief van 1 november 2016 heeft eiser een aantal bewijsstukken overgelegd en een nieuwe specificatie bestaande uit 15 kostenposten overgelegd waarin de geclaimde aftrek voor specifieke zorgkosten, rekening houdend met een drempel van € 676, op € 774 wordt gesteld. Bij brief van 9 november 2016 heeft verweerder eiser ervan in kennis gesteld dat een bedrag van € 437 niet in aftrek wordt toegelaten. Blijkens de berekening die in die brief is opgenomen wordt een bedrag van € 294 aan specifieke zorgkosten in aftrek toegelaten. Er is geen berekening opgenomen waaruit blijkt hoe het in aftrek toegelaten bedrag is opgebouwd en welke drempel daarbij is gehanteerd. De aanslag is overeenkomstig deze brief opgelegd naar een verzamelinkomen van € 24.601.”
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van een bedrag aan (gestelde) vervoerskosten. Belanghebbende stelt in hoger beroep zich nader op het standpunt dat dit bedrag € 30 dient te zijn.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.