Gerechtshof Amsterdam, 23-10-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3817, 17/00388
Gerechtshof Amsterdam, 23-10-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3817, 17/00388
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 oktober 2018
- Datum publicatie
- 16 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:3817
- Zaaknummer
- 17/00388
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; partnerbegrip ex art. 5a Algemene wet inzake rijksbelastingen; (ex)echtgenoot van belanghebbende wordt aangemerkt als de partner in vorenbedoelde zin omdat hij het hele jaar stond ingeschreven op hetzelfde woonadres
Uitspraak
kenmerk 17/00388
23 oktober 2018
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[naam] , te [woonplaats] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 24 juli 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/5770 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 10 november 2016 voor het jaar 2014 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.143, en daarbij belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 9 december 2016 de aanslag gehandhaafd.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 24 juli 2017 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 7 augustus 2017 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende en de inspecteur hebben bij brief van 2 februari 2018, respectievelijk 23 februari 2018, nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2018. Belanghebbende is aldaar verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen L.M. Kwakman en
mr. drs. B.J.E. Lodder. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’– de navolgende feiten vastgesteld:
“ 1. Eiseres en [naam echtgenoot] (hierna: de man) zijn op [datum] 2000 in het huwelijk getreden; de kinderen van het echtpaar zijn geboren in [geboortejaar] , [geboortejaar] en [geboortejaar] . Het gezin woonde op 1 januari 2014 in een woning te [woonplaats] (hierna: de woning). De woning was gezamenlijk eigendom van eiseres en de man.
2. Met dagtekening [datum] 2014 hebben eiseres en de man een echtscheidingsconvenant ondertekend, waarin is opgenomen dat de man de woning feitelijk heeft verlaten [in] maart 2014 en dat de woning [in] juni 2014 is verkocht. Het verzoek tot echtscheiding is bij de rechtbank ingekomen [in] juni 2014.
3. De echtscheiding is bij vonnis van de rechtbank [in] augustus 2014 uitgesproken en [in] augustus 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4. Eiseres en de kinderen zijn [in] november 2014 verhuisd en hebben deze verhuizing geregistreerd in de basisregistratie personen (BRP).
5. Op verzoek van de kopers van de woning is de man van het adres van de woning uitgeschreven uit de BRP [in] maart 2015.”
Nu partijen tegen de feitenvaststelling van de rechtbank geen bezwaren hebben aangevoerd zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende voor het jaar 2014 aanspraak kan maken op de alleenstaande-ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het geschil spitst zich toe op de vraag of hiervoor bepalend is de inschrijving van de ex-partner van belanghebbende in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) (standpunt inspecteur) dan wel de feitelijke situatie (standpunt belanghebbende).