Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-11-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4087, 18/00224, 18/00225, 18/00226, 18/00227

Gerechtshof Amsterdam, 01-11-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4087, 18/00224, 18/00225, 18/00226, 18/00227

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 november 2018
Datum publicatie
27 november 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:4087
Zaaknummer
18/00224, 18/00225, 18/00226, 18/00227

Inhoudsindicatie

Belastingrente; Het hele proces tot het opleggen van de belastingaanslagen heeft weliswaar onwenselijk lang geduurd, maar naar het oordeel van het Hof kan niet worden gezegd dat de duur van het gehele proces onredelijk lang is.

Uitspraak

Kenmerken 18/00224, 18/00225, 18/00226, 18/00227

1 november 2018

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[x] , te [woonplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraken in de zaken met kenmerken HAA 17/3796, 17/3797, 17/3798, 17/3799 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 18 februari 2017 voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd. Tegelijk is bij beschikking € 539 belastingrente in rekening gebracht .

1.1.2

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 25 maart 2017 voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd. Tegelijk is bij beschikking € 1.608 belastingrente in rekening gebracht.

1.1.3.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 23 maart 2017 voor het jaar 2014 een aanslag ib/pvv opgelegd. Tegelijk is bij beschikking € 1.447 belastingrente in rekening gebracht.

1.1.4.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 17 juni 2017 voor het jaar 2015 een aanslag ib/pvv opgelegd. Tegelijk is bij beschikking € 455 belastingrente in rekening gebracht..

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor gemelde beschikkingen. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 juli 2017 - voor zover hier van belang - de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij de uitspraken van 8 maart 2018 de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

De tegen deze uitspraken door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 16 april 2018. De gronden in hoger beroep zijn door belanghebbende aangevuld bij brief van 11 mei 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2018. Belanghebbende is verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. A.E.J. van de Poll en M. Boersma. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. Verweerder is op 20 [Hof: 24] september 2014 een boekenonderzoek [Hof: bij in totaal zes vennootschappen en twee natuurlijke personen waaronder belanghebbende] gestart.

[Hof: Op 7 oktober 2014 heeft de inspecteur belanghebbende een vragenbrief gestuurd. De brief ziet op de aangiften vennootschapsbelasting van [A BV] en op de aangifte ib/pvv 2012 van belanghebbende. De brief is door belanghebbende op 28 oktober 2014 beantwoord.]

Op 31 december 2014 is [Hof: door de inspecteur] een deel van de problematiek voorgelegd aan specialist LH. Het betreft [Hof: onder andere] een onbelaste uitbetaling van een RUS ad

€ 200.000.

Verweerder heeft op 23 januari 2015 brief aan eiser verstuurd.

Verweerder heeft op 25 februari 2015 een reactie van eiser ontvangen.

Op 19 maart 2015 is een reactie van de specialist LH gekomen.

Verweerder heeft op 26 maart 2015 brief aan eiser verzonden.

Eiser heeft hierop bij brief van 21 april 2015 gereageerd.

Verweerder heeft op deze brief op 26 mei 2015 gereageerd.

Op 12 juni 2015 is een brief ontvangen van [pensioenadviseur] van [pensioenadviesbureau] als reactie op de brief van de Belastingdienst van 26 mei 2015.

Op 18 juni 2015 is telefonisch contact geweest met [pensioenadviseur] .

Op 23 juni 2015 is een e-mail ontvangen van [pensioenadviseur] .

Het rapport van het boekenonderzoek is op 10 [Hof: juli] 2015 aangeboden, waarbij is medegedeeld dat over de voorzieningen apart zal worden gerapporteerd.

Op 14 augustus 2015 is telefonisch een compromisvoorstel voorgelegd aan [pensioenadviseur] .

Op 18 augustus 2015 is een e-mail ontvangen van [pensioenadviseur] .

Op 20 augustus 2015 is een brief ontvangen van [Hof: belanghebbende] met het verzoek om dit dossier over te dragen naar een andere eenheid.

Bij e-mail van 15 september 2015 aan [pensioenadviseur] is het compromisvoorstel ingetrokken in verband met het op verzoek het dossier over te dragen naar een andere eenheid.

Op 16 september 2015 is het verzoek ontvangen op de andere eenheid.

Op 22 december 2015 is contact met de adviseur opgenomen om een bespreking te plannen.

De bespreking op 26 januari 2016 heeft geen doorgang gevonden als gevolg van ziekte van de medewerker van de Belastingdienst.

Op 24 maart 2016 is er een nieuwe afspraak gemaakt voor een bespreking op 21 april 2016.

Deze bespreking heeft geleid tot een compromisvoorstel op 3 mei 2016.

Op 17 mei 2016 is gereageerd op het voorstel van de adviseur.

Op 25 mei 2016 heeft verweerder gereageerd op de reactie van de adviseur.

Verweerder ontvangt op 30 mei 2016 een reactie van de adviseur.

Verweerder heeft op 3 juni 2016 een aangepast voorstel gedaan.

De adviseur heeft daar op 10 juni 2016 op gereageerd.

Op 7 juli 2016 is de vaststellingsovereenkomst ter ondertekening naar de adviseur verstuurd.

Verweerder heeft de vaststellingsovereenkomst op 9 augustus 2016 ondertekend ontvangen.

Het dossier wordt ter afhandeling en formalisering van de (navorderings) teruggestuurd naar de Belastingdienst te Arnhem.

2. Tot de dossierstukken behoort een e-mail van verweerder (mr. C. van Nieuwamerongen) van

25 mei 2016 gericht aan [pensioenadviseur] , waarin onder meer is opgenomen:

Heffingsrente/belastingrente

Ten aanzien van de heffingsrente heb ik in mijn voorstel meegedeeld dat deze op basis van de wettelijke bepalingen zal worden vastgesteld. Naar aanleiding van uw mail, zie ik wel ruimte om het voorstel) op dit punt aan te passen. Indien en voor zover het opleggen van aanslagen vertraging heeft opgelopen die te wijten is aan de Belastingdienst, lijkt het mij reëel om de heffingsrente/belastingrente te matigen. In deze mail wil ik me nog niet vastleggen op de mate van matiging.”

3. In deze vaststellingovereenkomst is onder meer de volgende bepaling opgenomen:

“De belastingrente wordt overeenkomstig de wettelijke bepalingen berekend. Zoals ik u al eerder meedeelde vormt de belastingrente geen onderdeel van het compromisvoorstel. Indien heer [x] het niet eens is met de in de aanslagen opgenomen belastingrente heeft hij de mogelijkheid om daartegen bezwaar respectievelijk beroep in te stellen. Een eventuele bezwaar- respectievelijk beroepsprocedure inzake de belastingrente heeft geen invloed op hetgeen partijen in de onderdelen 1 tot en met 6 zijn overeengekomen.”

2.2.

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit, waarbij het in de feiten door de rechtbank vermeld onder 1 enkele fouten heeft gecorrigeerd, enige gegevens heeft toegevoegd en de gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde heeft gezet. De correcties en toevoegingen zijn tussen haken en cursief weergegeven.

2.3.

Het Hof voegt hier nog aan toe dat aan belanghebbende ook een navorderingsaanslag 2011 is opgelegd en ook daarbij een rentebeschikking is genomen maar dat die belastingaanslag en die beschikking wegens overschrijding van de navorderingstermijn zijn vernietigd.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of belanghebbende terecht en tot de juiste bedragen belastingrente in rekening is gebracht.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing