Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-07-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4321, 17/00547

Gerechtshof Amsterdam, 24-07-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4321, 17/00547

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 juli 2018
Datum publicatie
11 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:4321
Zaaknummer
17/00547

Inhoudsindicatie

Verwijzing na Hoge Raad. Naheffingsaanslag Loonheffingen. Belanghebbende slaagt niet in het bewijs dat de nader door de inspecteur verdedigde naheffing onjuist is. De inspecteur ziet echter over het hoofd dat de oorspronkelijke naheffing in de uitspraak op bezwaar is verminderd, het Hof vermindert daarom alsnog de naheffingsaanslag.

Uitspraak

Kenmerk 17/00547

24 juli 2018

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van

[belanghebbende 1] , gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. drs. A.J. Fontijn),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk SGR 15/2851 van de rechtbank

Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding voor verwijzing

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2009 tot met 31 december 2009 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd naar een bedrag van € 100.711. Daarnaast is bij beschikking een vergrijpboete van € 18.750 opgelegd.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 98.538 en de boete verminderd tot € 10.000.

1.3.

Bij uitspraak van 12 november 2015 heeft de rechtbank als volgt beslist:(in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank

-verklaart het beroep voor zover gericht tegen de naheffingsaanslag en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente ongegrond;

-verklaart het beroep voor zover gericht tegen de boetebeschikking gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking;

-vermindert de boete naar € 9.854;

-bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980, te betalen aan eiseres;

-draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 331 te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. Het Hof heeft bij uitspraak van 21 september 2016, BK-15/01209, de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld.

1.5.1.

Op 20 oktober 2017, nr. 16/05235, ECLI:NL:HR:2017:2655, heeft de Hoge Raad arrest gewezen (hierna; het verwijzingsarrest), waarbij het beroep gegrond is verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag is vernietigd, en waarbij de zaak voor een nieuwe beoordeling van het hoger beroep met inachtneming van het arrest is verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof).

2 Loop van het geding na verwijzing

2.1.

Belanghebbende en de inspecteur zijn door de griffier van het Hof bij brieven van 1 november 2017 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. Bij brief van 22 november 2017 heeft belanghebbende van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De inspecteur heeft bij brief van 23 november 2017 zijn reactie gegeven. Ter griffie van het Hof is op 13 juli 2018 een nader stuk (pleitnota met bijlage) van de inspecteur binnengekomen.

2.2.

Het beroep is behandeld ter zitting van het Hof van 19 juli 2018. Daarbij zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde en van de zijde van de inspecteur [naam 1] en [naam 2] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.

3 Tussen partijen vaststaande feiten

3.1.

In het verwijzingsarrest is de Hoge Raad van het volgende uitgegaan:

2.1.1.

Bij akte van “oktober 2009” zijn [naam 3] en [naam 4] overeengekomen per 1 oktober 2009 een vennootschap onder firma (belanghebbende) aan te gaan teneinde een uitzendbureau te drijven. De overeenkomst houdt onder meer in dat [naam 3] heeft ingebracht alle goederen van zijn tot dan toe in de vorm van een eenmanszaak gedreven onderneming (hierna: de onderneming).

2.1.2.

Een “Aanvullende overeenkomst (vennootschap onder firma)” van 31 december 2009 en ondertekend op 7 januari 2011, houdt in dat [naam 3] en [naam 4] , anders dan in de eerdere overeenkomst bepaald, de intentie hadden de vennootschap onder firma per 1 januari 2009 aan te gaan, en dat zij om die reden hebben afgesproken dat de onderneming vanaf 1 januari 2009 voor rekening en risico van belanghebbende wordt gedreven.

2.1.3.

Belanghebbende is ten gevolge van het uittreden van [naam 4] per 31 december 2009 ontbonden.

2.1.4.

Naar aanleiding van een in 2011 bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur haar de in de aanhef van dit arrest genoemde naheffingsaanslag [Hof: een naheffingsaanslag loonheffing over het jaar 2009] opgelegd en de daarmee samenhangende beschikkingen (boete en heffingsrente) gegeven.”

3.2.

Het Gerechtshof Den Haag is onder meer uitgegaan van de volgende feiten:

“3.2. In maart 2011 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbenden [Hof: [naam 3] en belanghebbende] ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over het tijdvak van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010. Gedurende het onderzoek is het controletijdvak uitgebreid naar de jaren 2006 tot en met 2008. De bevindingen en conclusies van de controlerend ambtenaar zijn neergelegd in een rapport van 9 oktober 2012.

3.3.

Belanghebbende heeft [Hof: [naam 3] en belanghebbende hebben] in 2009 aan diverse werknemers auto’s ter beschikking gesteld voor de uitoefening van hun werkzaamheden (de auto’s).

3.4.

Naar aanleiding van de uitkomsten van het boekenonderzoek is de Inspecteur tot de conclusie gekomen dat in 2009 ten onrechte de inhouding van loonheffing achterwege is gelaten ter zake van het privégebruik van de auto’s.

3.5.

Verder heeft de Inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende [Hof: [naam 3] en belanghebbende] over 2009 bovenmatige onbelaste reiskostenvergoedingen aan zijn werknemers heeft [Hof: hebben] verstrekt. Hierover is in het rapport onder meer het volgende opgenomen:

“In de administratie van de inhoudingsplichtige is het volgende aangetroffen: -

Een aantal werknemers ontvangen een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer;

Deze vergoedingen worden per kas betaald;

In de kasadministratie zijn, per werknemer, “kwitanties” opgenomen met daarop vermeld het aantal gereden kilometers per jaar, de werkplek van de werknemer, het aantal gewerkte dagen en het betaalde bedrag;

(…)

Het aantal gereden kilometers is in bijna alle gevallen “afgerond” op duizendtallen. In een beperkt aantal gevallen op honderdtallen;

Op één werknemer na overstijgen de gewerkte dagen het maximum aantal werkdagen volgens de loonadministratie;

(…)

In de administratie is niet vastgelegd op welke dagen waar naartoe is gereden, of er op andere dan doordeweekse dagen gewerkt is, of er sprake is van omrijdkilometers en of er eventueel andere werknemers zijn opgehaald; (…)

Er zijn benzinebonnen vergoed aan werknemers, waaronder ook werknemers die een reiskostenvergoeding ontvangen.

Op grond van de aangetroffen vergoedingen is nader onderzoek gedaan naar eventuele bovenmatigheid van deze vergoedingen. Hiervoor zijn een aantal berekeningen gemaakt. Bij deze berekeningen is gebruik gemaakt van de werkplaatsen van de werknemers volgens de fakturering en van de door de inhoudingsplichtige verstrekte urenstaten van de werknemers. (…)

De berekeningen hebben, voor het jaar 2009, geleid tot de volgende bovenmatige reiskostenvergoeding.

Ontvangen reiskostenvergoeding: € 87.039

Maximaal te ontvangen: € 23.766

Bovenmatig: € 63.273

(…)

Bevindingen jaren 2007, 2008 en 2010:

Wegens het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing van de reiskosten woon- werkverkeer voor deze jaren, dienen ook over bovengenoemde jaren correcties plaats te vinden. Hierbij wordt uitgegaan van de aangetroffen situatie in het jaar 2009.

(…)

Op 27 april 2012 is met de inhoudingsplichtige en de adviseur een eindgesprek gehouden. Bij dit eindgesprek is door beiden het volgende verklaard:-

Voor de jaren 2007 tot en met 2009 is sprake van een onjuiste, te hoge, toekenning van de reiskostenvergoeding voor woon- werkverkeer. -(…)

Het jaar 2010 zou wel gebaseerd zijn op een juiste berekening; (…)

Op basis van deze verklaring is met de adviseur en de inhoudingsplichtige het volgende overeengekomen:

- Bij de berekening van de correcties zal het jaar 2010 als refertejaar gelden. Hierbij dient vermeld te worden dat het jaar 2010 voor wat betreft de vergoeding niet inhoudelijk is gecontroleerd. Hier kunnen verder dan ook geen rechten aan worden ontleend;

(…)

Op grond van hetgeen overeen gekomen is, is de navolgende nieuwe correctieberekening gemaakt.

Reiskostenvergoeding

Jaar

2010

Omzet

1 604 700

Reiskostenvergoeding

36.986

Toegestaan

36 986

Gecorrigeerd

0

Maximaal toegestaan in percentage van de omzet

2,30%

Jaar

2007

2008

2009

Omzet

798.100

1.100 908

1 244 700

Reiskostenvergoeding

39.769

64.008

87 039

Toegestaan in percentage van de omzet

2,30%

2,30%

2,30%

Toegestaan in geld

18 395

25 374

28.689

Bovenmatigheid in geld

21 374

38.634

58.350

3.6.

De Inspecteur heeft verder geconstateerd dat niet alle uren zijn verantwoord. Ten aanzien van de niet verantwoorde uren is in het rapport het volgende opgenomen:

“Aan de hand van bovenstaande uitgangspunten is voor het jaar 2009 het totaal aantal in rekening gebrachte uren aan inleners vastgesteld op 68.800.

Vervolgens zijn, aan de hand van de door de inhoudingsplichtige verstrekte urenoverzichten, de door de werknemers gewerkte uren vastgesteld op 61.500 uur.

Voor beide eigenaren zijn de gewerkte uren, op basis van de fakturering, berekend op totaal 3.550 ([A] 1.350 uur en [vennoot 2] 2.200).

Aan de hand van de urenoverzichten 2009 zijn de meeruren van de personeelsleden over het jaar 2009 bepaald op 4.550. Dit komt overeen met de berekening van de inhoudingsplichtige. Deze uren zijn niet uitbetaald in 2009 en vormen een urentegoed die is doorgeschoven naar het jaar 2011. Deze uren zijn reeds verwerkt in de 61.500 gewerkte uren.

Dit leidt tot de volgende berekening:

gefaktureerde uren 68.800

af: uren eigenaren - 3.550

af: uren werknemers -61.500

onverklaarde uren 3.750”

3.7.

Bij de berekening van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur het nettoloon per uur ter zake van deze ontbrekende uren gesteld op € 7,50. Dit nettoloon is vervolgens door de [Inspecteur] gebruteerd met toepassing van het anoniementarief.

3.8.

Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur bovengenoemde naheffingsaanslag loonheffingen [Hof: de naheffingsaanslag loonheffing over het jaar 2009] en vergrijpboete opgelegd.

3.9.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd en deze gebaseerd op de volgende correcties:

Correctie privé-gebruik auto’s € 11.659

Correctie bovenmatige reiskostenvergoedingen € 35.401

Correctie niet verantwoorde uren € 51.478

Totaal bedrag naheffing € 98.538.”

3.3.

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit als die hierboven weergegeven onder 3.1. en 3.2.; met dien verstande dat voor zover het de feiten betreft waarvan het Gerechtshof Den Haag is uitgegaan met inachtneming van de daarin door het Hof aangebrachte wijzigingen (deze staan tussen [..] weergegeven)..

4 Het verwijzingsarrest

5 Geschil in hoger beroep na verwijzing

6 Beoordeling van het geschil

7 Kosten

8 Beslissing