Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-11-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4396, 17/00225

Gerechtshof Amsterdam, 29-11-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4396, 17/00225

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 november 2018
Datum publicatie
5 december 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:4396
Zaaknummer
17/00225

Inhoudsindicatie

artikel 1.2, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wet inkomstenbelasting 2001; artikel 4, eerste lid, van de Awr; Belanghebbende betoogt – kort weergegeven - dat zijn echtgenote vanaf 1 januari 2013 in Libanon woonachtig is en dat gezien de omstandigheid dat Nederland met Libanon geen belastingverdrag heeft gesloten zijn echtgenote niet als zijn fiscaal partner kwalificeert. Het ontbreken van die kwalificatie maakt zijns inziens dat hij recht heeft op de voormelde heffingskortingen.

De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast ten aanzien van het ontbreken van het fiscaal partnerschap op eiser rust. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.

Evenals de rechtbank komt ook het Hof tot de conclusie dat belanghebbende niet in die bewijslast slaagt. De in beroep en hoger beroep overgelegde verklaringen vormen hiervoor, nog afgezien van het feit dat zij allen niet in het in geding zijnde jaar 2013 zijn afgelegd, onvoldoende grondslag.

Uitspraak

Kenmerk 17/00225

29 november 2018

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[x] , te [woonplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 15 maart 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/3298 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 met dagtekening 24 februari 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.006 (hierna: de aanslag).

1.2.

Na tegen de aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 8 juni 2016 , de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld. Bij uitspraak van 15 maart 2017 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft op 20 april 2017 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Het beroepschrift is aangevuld bij brieven van 26 april 2017 en 13 juni 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft op 25 oktober 2018 nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2018. Belanghebbende is daar verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen G.J.H. Oskam en mr. M.L. Scholte.

De zaak met kenmerk 18/00096 ten name van belanghebbende, is ter zitting gezamenlijk behandeld met de onderhavige zaak. Al hetgeen in die zaak is aangevoerd en overgelegd, wordt geacht ook te zijn aangevoerd en overgelegd in de onderhavige zaak.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“Feiten

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] , is sinds 1 augustus 2005 gehuwd met [y] (hierna: de echtgenote), geboren op [geboortedatum echtgenote] , te Curitiba in Brazilië. Zij hebben samen een zoon, [naam zoon] , geboren op [geboortedatum zoon] .

2. In de Gemeentelijke basisadministratie Persoonsgegevens (hierna: het GBA) staat vermeld dat de echtgenote gedurende het gehele jaar 2013 woonachtig was op het [adres Brazilië] in Brazilië.

3. Met dagtekening 3 maart 2014 heeft de echtgenote aangifte ib/pvv 2013 gedaan. In deze aangifte is vermeld dat zij in 2013 in Brazilië woonde en dat zij voor dat jaar behandeld wilde worden als binnenlandse belastingplichtige. In de aangifte is voorts vermeld dat zij de algemene heffingskorting via de voorlopige aanslag wilde laten betalen. Deze aangifte is door eiser en de echtgenote ondertekend.

4. Met dagtekening 27 juni 2014 is aan de echtgenote een voorlopige aanslag ib/pvv 2013 opgelegd. Op basis van de eerder door de echtgenote ingediende aangifte ib/pvv 2013 is vermeld dat de algemene heffingskorting aan de echtgenote wordt uitbetaald. Met dagtekening 2 maart 2016 is de definitieve aanslag van de echtgenote vastgesteld overeenkomstig de voorlopige aanslag.

5. Bij de vaststelling van de – thans in geschil zijnde – definitieve aanslag is geen rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande-ouderkorting.”

2.2.

Nu partijen tegen de feitenvaststelling van de rechtbank geen bezwaren hebben aangevoerd zal ook het Hof daarvan uitgaan, en voegt hier nog de volgende feiten aan toe.

2.3.

In de GBA is met als ingangsdatum 9 april 2018 opgenomen dat belanghebbendes echtgenote woonachtig is op de [adres Libanon] , gelegen te [naam provincie] in Libanon.

2.4.

Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn echtgenote vanaf 1 januari 2013 in Libanon woonachtig is in beroep een tweetal verklaringen overgelegd. Het betreft een schriftelijke verklaring van [naam kennis] , een Braziliaanse kennis inhoudende dat belanghebbendes echtgenote tot 31 december 2012 woonde op het [adres Brazilië] en dat belanghebbendes echtgenote na die datum dat adres heeft verlaten. Deze verklaring is afgelegd bij het 1e kantoor van de Burgerlijke Stand/het 13e Notariskantoor van Curitiba gelegen te Parana, Brazilië en is opgemaakt op 1 juni 2017. Ten tweede betreft het een woonplaatsverklaring afgegeven door de burgemeester van de provincie [naam provincie] te Libanon inhoudende dat belanghebbendes echtgenote (geboren op [geboortedatum echtgenote] [geboorteplaats] , Brazilië) sinds 1 januari 2013 woont in de stad [naam stad] , gelegen in de provincie [naam provincie] , Libanon, en dat belanghebbendes echtgenote woont in een appartement gelegen aan de [adres Libanon] , welke woning in eigendom is van haar vader. Deze verklaring is opgemaakt op 11 mei 2016.

2.5.

Belanghebbende heeft in hoger beroep verder een schriftelijke verklaring van hemzelf overgelegd inhoudende dat zijn echtgenote woont op het hiervoor onder 2.4 vermelde adres in Brazilië en dat dit adres sinds 1995 haar vaste verblijfplaats is. Deze verklaring is eveneens afgelegd door [naam kennis] , nu bij het 7e Notariskantoor van Curitiba gelegen te Parana, Brazilië. De verklaring is opgemaakt op 31 maart 2010. Ook heeft belanghebbende in hoger beroep een aantal bankafschriften van de Western Union overgelegd waaruit volgt dat hij in 2013 en 2014 om de 3 maanden een bedrag van ongeveer 300 à 400 dollar overmaakte naar Libanon op een rekening ten name van zijn echtgenote.

2.6.

Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank d.d. 9 januari 2018 in de zaak tussen belanghebbende en de inspecteur over de navorderingsaanslag ib/pvv 2012 overgelegd. Hierin staat het volgende:

“(…) De gemachtigde van verweerder (het Hof: de inspecteur) verklaart dat geen sprake is van een nieuw feit. De navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 zal komen te vervallen. (…)

Nu de navorderingsaanslag komt te vervallen, verklaart eiser (het Hof: belanghebbende) het beroep in te trekken. Eiser zet een handtekening onder de intrekkingsverklaring in het dossier van de rechtbank. (…)”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer in het bijzonder ligt de vraag voor of belanghebbende in 2013 geen fiscale partner had en of hij derhalve in aanmerking komt voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande-ouderkorting.

3.2.

Belanghebbende betoogt – kort weergegeven - dat zijn echtgenote vanaf 1 januari 2013 in Libanon woonachtig is en dat gezien de omstandigheid dat Nederland met Libanon geen belastingverdrag heeft gesloten zijn echtgenote niet als zijn fiscaal partner kwalificeert. Het ontbreken van die kwalificatie maakt zijns inziens dat hij recht heeft op de voormelde heffingskortingen. De inspecteur bestrijdt dit en stelt dat belanghebbendes echtgenote in 2013 in Brazilië woonde zijnde een verdragsland. De echtgenote kon zijns inziens opteren om als binnenlands belastingplichtige te worden behandeld en hij acht de aanslag juist vastgesteld.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing