Gerechtshof Amsterdam, 04-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4758, 17/00217
Gerechtshof Amsterdam, 04-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4758, 17/00217
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 4 september 2018
- Datum publicatie
- 31 december 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:4758
- Zaaknummer
- 17/00217
Inhoudsindicatie
Het Hof geeft in de zaak uitleg aan de (on)bevoegdheid van de belastingrechter inzake verrekeningsbeslissingen van: de (i) ontvanger van de Belastingdienst en (ii) de Belastingdienst Toeslagen.
Uitspraak
kenmerk 17/00217
4 september 2018
uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [plaats], belanghebbende,
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 16/4534 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 29 maart 2017 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 9 april 2013 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.219 (hierna: de aanslag IB/PVV 2008). Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking, tezamen met de aanslag verenigd in één geschrift, € 182 aan heffingsrente aan belanghebbende vergoed
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 12 mei 2016, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 27 mei 2016 heeft de inspecteur een door belanghebbende ingediend verzoek om een dwangsom - vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar - afgewezen.
Op het door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 29 maart 2017 als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 12 mei 2016 betreffende de aanslag ib/pvv 2008 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de dwangsombeschikking van 27 mei 2016
ongegrond.”
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 april 2017 en is aangevuld bij brieven van 14 mei 2017 en 8 juni 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft bij brief van 1 juni 2018 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Bij die gelegenheid zijn de zaken met procedurenummers 17/00216 tot en met 17/00221 gelijktijdig behandeld. Belanghebbende is verschenen. Namens de inspecteur is verschenen mr. R.G.A. de Jong. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Het Hof stelt de feiten als volgt vast:
Bij brief van 5 april 2013 - met als onderwerp “Mededeling Verrekening of terugbetaling” - is aan belanghebbende het volgende medegedeeld:
“Hierbij deel ik u mede, dat de negatieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverz. 2008 nummer [aanslagnummer] ten bedrage van € 1.427,00 als volgt is verwerkt
€ 1.427,00 wordt uitbetaald of verrekend door de ontvanger Belastingdienst/Oost.”
Met dagtekening 9 april 2013 is de aanslag IB/PVV 2008 aan belanghebbende opgelegd (zie hiervoor onder 1.1).
Bij brief van 9 april 2013, met als onderwerp “Betreft uw brief van 5 april 2013” en die is gericht aan de “Belastingdienst/Centrale Administratie”, heeft belanghebbende het volgende aan de Belastingdienst medegedeeld:
“Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw schrijven van dd 5 april 2013. U geeft aan dat inkomstenbelasting 2008 wordt uitbetaald of verrekend. Tot op heden is er niets ontvangen. Geen beschikking van de Belastingdienst en ook geen geld. Bij deze wijs ik u erop dat teruggave inkomstenbelasting niet verrekend mag worden. Ook niet gelet op de hoogte van het huidige inkomen. U kunt deze brief derhalve als bezwaarschrift opvatten (mocht dit aan de orde zijn). (…)”
Bij brief van 1 juli 2014 heeft belanghebbende inzake de aanslag IB/PVV 2008 beroep ingesteld bij rechtbank Amsterdam die dit beroep heeft doorgezonden aan de rechtbank.
De rechtbank heeft de brief van 1 juli 2014 bij brief van 10 augustus 2015 doorgezonden naar de inspecteur, met daarbij het verzoek om de brief als bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2008 in behandeling te nemen.
Belanghebbende heeft de inspecteur bij brief van 13 april 2016 in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een uitspraak op bezwaar.
Bij uitspraak van 12 mei 2016 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2008 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Bij beschikking met dagtekening 27 mei 2016 heeft de inspecteur het verzoek om een dwangsom afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de hiervoor onder 2.8 en 2.9 genoemde besluiten op 13 juni 2016 beroep ingesteld.
Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende, onder andere, het volgende verklaard:
“- Er is op 9 april 2013 een definitieve aanslag IB/PVV 2008 vastgesteld waarbij een te betalen bedrag aan mij is toegekend. Reeds op 5 april 2013 ontving ik een mededeling dat dit bedrag verrekend zou worden. Op 9 april 2013 heb ik hier bezwaar tegen gemaakt. In tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld heb ik wel bezwaar gemaakt. U vraagt mij waartegen dat bezwaar was gericht. Dat bezwaar was gericht tegen de verrekening - de mededeling verrekening van 5 april 2013 - en niet tegen de hoogte van het bij de aanslag IB/PVV 2008 vastgestelde belastbare inkomen. Ik merk op dat ik de procedures rondom verrekening niet kan volgen; ik vind deze erg ondoorzichtig. De mededeling verrekening krijg je eerder binnen dan de aanslag waarbij een bedrag wordt toegekend. Dat is dan toch niet te volgen? Er zijn ook regels waaraan de Belastingdienst zich bij verrekening moet houden. Hier geldt toch ook het bestuursrecht. Volgens mij is het zo dat als ik beroep instel de Belastingdienst in beginsel niet mag verrekenen.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals voor de rechtbank is voor het Hof in geschil of de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2008 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voorts is tussen partijen in geschil of de inspecteur een dwangsom dient te verbeuren.