Gerechtshof Amsterdam, 04-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4761, 17/00220
Gerechtshof Amsterdam, 04-09-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4761, 17/00220
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 4 september 2018
- Datum publicatie
- 31 december 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:4761
- Zaaknummer
- 17/00220
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende - voor zover betrekking hebbend op de aanslag IB /PVV 2011 - terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof maakt dit oordeel alsmede de gronden waarop dit berust, tot de zijne. Voor zover belanghebbende in hoger beroep heeft betoogd dat zij ter zake de WBB-uitkering, meer specifiek de hoogte daarvan, in afwachting was van correspondentie van de gemeente Den Haag, overweegt het Hof dat dit geen verschoonbare termijnoverschrijding oplevert. Om de beroepstermijn veilig te stellen had belanghebbende bijvoorbeeld pro forma beroep kunnen instellen en dit beroep aan kunnen vullen met de later van de gemeente verkregen gegevens.
Uitspraak
kenmerk 17/00220
4 september 2018
uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [plaats] , belanghebbende,
tegen
de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 16/2396 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 29 maart 2017 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 19 december 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.293 (hierna: de aanslag IB/PVV 2011). Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking, tezamen met de aanslag verenigd in één geschrift, € 2 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 7 maart 2013, het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 27 mei 2016 heeft de inspecteur een door belanghebbende ingediend verzoek om een dwangsom - vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar - afgewezen.
Op het door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 29 maart 2017 als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 7 maart 2013 betreffende de aanslag ib/pvv 2011 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen de dwangsombeschikking van 27 mei 2016
ongegrond.”
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 april 2017 en is aangevuld bij brieven van 14 mei 2017 en 8 juni 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft bij brief van 1 juni 2018 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Bij die gelegenheid zijn de zaken met procedurenummers 17/00216 tot en met 17/00221 gelijktijdig behandeld. Belanghebbende is verschenen. Namens de inspecteur is verschenen mr. R.G.A. de Jong. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 2. Feiten
Het Hof stelt de feiten als volgt vast:
Belanghebbende heeft op 5 juni 2012 aangifte IB/PVV 2011 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 18.933. Bij brief van 31 oktober 2012 heeft de inspecteur aangekondigd af te wijken van de door belanghebbende ingediende aangifte, in die zin dat hij het belastbare inkomen uit werk en woning zal verhogen met een bedrag van € 1.360. Met dagtekening 19 december 2012 is de definitieve aanslag IB/PVV 2011 opgelegd conform deze eerdere aankondiging.
Bij brief van 20 december 2012 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2011. Dit bezwaar is uiteindelijk door de inspecteur bij brief van 7 maart 2013 afgewezen.
Het beroepschrift van belanghebbende is op 1 juli 2014 bij de rechtbank Amsterdam binnengekomen en is vervolgens doorgezonden aan de rechtbank.
Bij brief van 13 april 2016 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar.
Bij beschikking met dagtekening 27 mei 2016 heeft de inspecteur het verzoek om een dwangsom afgewezen.
Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende, onder andere, het volgende verklaard:
“U houdt mij voor dat ik met betrekking tot het jaar 2011 in de stukken heb opgemerkt dat ik noch met de aanslag IB/PVV 2011 noch met een daartegen gericht bezwaar bekend ben.
U houdt mij vervolgens voor dat als bijlage bij het verweerschrift in eerste aanleg een brief is gevoegd van mijn hand die is aangeduid als bezwaar en waarin ook de ontvangst van de aanslag IB/PVV 2011 door mij is bevestigd. Ik kan dat niet ontkennen. Ik weet ook niet waarom ik dat geschreven heb. Ik weet wel dat ik op 11 januari 2013 bezwaar heb gemaakt. Ik vind het sowieso lastig te volgen hoe het is gegaan met betrekking tot het belastingjaar 2011.
3 Geschil in hoger beroep
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien voormelde vraag ontkennend moet worden beantwoord is vervolgens nog tussen partijen in geschil of de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag terecht ongegrond heeft verklaard. Voorts is tussen partijen in geschil of de inspecteur een dwangsom dient te verbeuren.