Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-12-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4762, 17/00221

Gerechtshof Amsterdam, 31-12-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4762, 17/00221

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 december 2018
Datum publicatie
31 december 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:4762
Zaaknummer
17/00221

Inhoudsindicatie

Het Hof heeft geeft uitleg aan de (on)bevoegdheid van de belastingrechter inzake verrekeningsbeslissingen van (i) de ontvanger van de Belastingdienst en (ii) de Belastingdienst Toeslagen.

Uitspraak

kenmerk 17/00221

4 september 2018

uitspraak van derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [plaats] , belanghebbende,

tegen

de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 16/4536 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 29 maart 2017 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 15 november 2013 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een voorlopige aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.379 (hierna: de voorlopige aanslag IB/PVV 2012).

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 14 april 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.379 (hierna: de definitieve aanslag IB/PVV 2012). Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking, tezamen met de aanslag verenigd in één geschrift, bij beschikking een verzuimboete opgelegd, welke boete bij beslissing van 11 juni 2015 ambtshalve is verminderd tot € 49.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 12 mei 2016, het bezwaar tegen de definitieve aanslag IB/PVV 2012 niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Bij brief van 27 mei 2016 heeft de inspecteur een door belanghebbende ingediend verzoek om een dwangsom - vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar - afgewezen.

1.4.

Op het door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 29 maart 2017 als volgt beslist:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen de voorlopige aanslag ib/pvv 2012 niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 12 mei 2016 betreffende de

definitieve aanslag ib/pvv 2012 ongegrond;

- verklaart het beroep tegen de dwangsombeschikking van 27 mei 2016 zowel wat

betreft de beslissingen inzake de voorlopige als de definitieve aanslag ib/pvv 2012

ongegrond.”

1.5.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 april 2017 en is aangevuld bij brieven van 14 mei 2017 en 8 juni 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft bij brief van 1 juni 2018 nadere stukken ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Bij die gelegenheid zijn de zaken met procedurenummers 17/00216 tot en met 17/00221 gelijktijdig behandeld. Belanghebbende is verschenen. Namens de inspecteur is verschenen mr. R.G.A. de Jong. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

Het Hof stelt de feiten als volgt vast:

2.2.

Belanghebbende is bij brief van 28 februari 2013 uitgenodigd voor het doen van aangifte IB/PVV 2012. Bij brief van 28 mei 2013 is de herinnering tot het doen van aangifte aan belanghebbende toegezonden. Nadat belanghebbende niet had gereageerd op deze herinnering, is belanghebbende bij brief van 9 juli 2013 aangemaand tot het doen van aangifte. De inspecteur heeft in de aanmaning aan belanghebbende medegedeeld dat zij uiterlijk tot 23 juli 2013 haar aangifte IB/PVV 2012 kon indienen.

2.3.

Belanghebbende heeft op 3 september 2013 aangifte IB/PVV 2012 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.379.

2.4.

Met dagtekening 15 november 2013 is een voorlopige aanslag IB/PVV 2012 (zie 1.1.1.) opgelegd conform de door belanghebbende ingediende aangifte.

2.5.

Bij brief van 16 november 2013 - met als onderwerp “Mededeling Verrekening of terugbetaling - is aan belanghebbende het volgende medegedeeld:

“Hierbij deel ik u mede, dat de negatieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverz. 2012 nummer [aanslagnummer] ten bedrage van € 1.086,00 als volgt is verwerkt

€ 1.086,00 wordt uitbetaald of verrekend door de ontvanger Belastingdienst/Oost.”

2.6.

Bij brief van 4 december 2013, met als onderwerp “Info verzoek/bezwaar (..) inkomstenbelasting 2012” en die is gericht aan de “Belastingdienst/Amsterdam”, heeft belanghebbende het volgende aan de Belastingdienst medegedeeld:

“Op 15 nov 2013 heeft u mij bericht dat ik € 1.086,- terug zou ontvangen (voorlopige aanslag 2012 [aanslagnummer]). Tot op heden mocht ik echter geen geld van u ontvangen. Tegelijkertijd ontving ik op 16 nov. jl. van de Centrale Administratie te Apeldoorn het bericht dat de desbetreffende aanslag uitbetaald of verrekend wordt door de Belastingdienst/Oost?

(…)”

2.7.

Bij brief van 1 juli 2014 heeft belanghebbende inzake de aanslag IB/PVV beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam die dit beroep heeft doorgezonden naar de rechtbank.

2.8.

Met dagtekening 14 april 2015 is de aanslag IB/PVV 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.379. Gelijktijdig met de aanslag is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 226. De verzuimboete is bij beslissing van 11 juni 2015 ambtshalve verminderd tot € 49 (zie 1.1.2).

2.9.

Bij brief van 22 april 2015 heeft belanghebbende, voor zover van belang, het volgende geschreven aan de Belastingdienst:

“Hierbij tekent ondergetekende (…) BEZWAAR aan tegen uw aanslag inkomstenbelasting 2012 d.d. 14 april 2015 (…). Zoals U wellicht weet, ligt het belastingdossier bij de rechter. Dat geldt ook voor de Inkomstenbelasting 2012.

U heeft mij al op 15 nov 2013 een voorlopige aanslag gestuurd met een teruggave van €1086,- Dat geld is nooit ontvangen.

Op 16 nov 2013 heeft u te kennen gegeven dat genoemde bedrag betaald zou worden door ontvanger Belastingdienst Oost maar een verdere toelichting ontbreekt; Het is niet duidelijk waar het betreffende geld is gebleven. (…) Heden, dwz 14 april 2015 stuurt U wederom een definitieve aanslag waarbij u vordert / verzuimboete à € 226,-

Ik kan uw berekening in deze niet volgen, temeer daar er sprake is van dezelfde cijfers”

2.10.

Bij brief van 10 augustus 2015 heeft de rechtbank het beroep ter verdere behandeling als bezwaarschrift doorgezonden naar de inspecteur. Dit omdat volgens de rechtbank uit het procesdossier niet kon worden afgeleid dat met betrekking tot de definitieve aanslag IB/PVV 2012 de bezwaarprocedure reeds was doorlopen.

2.11.

Bij brief van 13 april 2016 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar.

2.12.

Bij brief van 12 mei 2016 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de definitieve aanslag IB/PVV 2012 niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak heeft de inspecteur dat bezwaarschrift als prematuur aangemerkt (artikel 6:10, eerste lid, van de Awb).

2.13.

Bij beschikking met dagtekening 27 mei 2016 heeft de inspecteur het verzoek om een dwangsom afgewezen.

2.14.

Ter zitting in hoger beroep hebben partijen, onder andere, het volgende verklaard:

“Belanghebbende - Met betrekking de voorlopige aanslag IB/PVV 2012 merk ik op dat ik op 4 december 2013 een bezwaar daartegen heb ingediend. U houdt mij voor dat de brief niet lijkt te gaan

over de hoogte van de voorlopige aanslag, maar het gevolg daarvan namelijk dat ik de aanslag uitbetaald wil zien. Dat is juist, maar ik merk tevens op dat de Belastingdienst zelf niet consequent is. Op 14 mei 2014 schrijft de Belastingdienst dat tegen een verrekening geen bezwaar openstaat. Vervolgens schrijft de Belastingdienst op 30 oktober 2014 dat zij het bezwaar niet heeft kunnen vinden. Dit terwijl de Belastingdienst dus eerst erkent dat zij wel een bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag IB/PVV 2012 heeft ontvangen.

Met betrekking tot de voorlopige aanslag IB/PVV 2012 wil ik nog aanvoeren dat een ‘mededeling van uitbetaling of verrekening’ een rechtsgevolg inhoudt; het is een besluit dat op een rechtsgevolg is gericht; en ten tweede wil ik aanvoeren dat de Belastingdienst zeer verschillend heeft gereageerd op mijn bezwaar. Zie mijn opmerkingen van zojuist. Tot slot wil ik nog opmerken dat ik in eerste instantie recht had op een teruggaaf van € 1.086, terwijl dan de Belastingdienst uiteindelijk in 2016 tot de conclusie komt dat dit bedrag is verrekend en er nog een te betalen bedrag van € 49 euro is dat met een dwangbevel gevorderd wordt. Dat snap ik niet. Volgens mij is er toch echt te veel verrekend en zijn er gelden weggesluisd.

- Met betrekking tot de definitieve aanslag IB/PVV 2012 houdt u mij voor dat ik in de stukken heb opgemerkt dat ik direct na de ontvangst van deze aanslag, die is gedagtekend 14 april 2015, bezwaar heb gemaakt. Dat is juist. Ik heb ook nog verschillende brieven van de Belastingdienst waarin wordt bevestigd dat zij dit geschrift hebben ontvangen. Hier heb ik een brief waarin de Belastingdienst schrijft dat zij mijn geschrift op 24 april 2015 hebben ontvangen (belanghebbende legt vervolgens twee brieven over, waarna de griffier kopieën daarvan maakt voor het dossier en de wederpartij). Dat bezwaarschrift van 22 april 2015 zit ook bij de stukken. Het gaat om pagina 18 en 19 van de stukken die ik heb genummerd.

U vraagt mij waartegen ik bezwaar maak met dit stuk. Het gaat er om dat ik totaal niet kan volgen wat er is gebeurd met betrekking tot belastingjaar 2012. Eerst is er een teruggaaf van meer dan € 1.000 en dan uiteindelijk komt de Belastingdienst weer met een vordering van € 226. Terwijl dit alles op dezelfde cijfers gebaseerd. Dat kan toch niet, dan ben ik de draad kwijt.

Inspecteur

“- Ik wil alleen nog iets opmerken over het geschrift van 22 april 2015. Kennelijk is er toch binnen de bezwaartermijn (van de aanslag IB/PVV 2012) een geschrift van belanghebbende binnengekomen. Hoe moet je dit geschrift duiden? Naar mijn mening komt belanghebbende op tegen de verrekening en niet tegen de hoogte van de aanslag; het is dan ook geen bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2012. Ik merk daarbij op dat de aanslag IB/PVV 2012 is opgelegd conform de aangifte. Mocht het Hof van mening zijn dat het wel een bezwaar is tegen de aanslag IB/PVV 2012, dan betekent dit dat het bezwaar tegen de aanslag ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende heeft echter geen grieven tegen de hoogte van de aanslag aangevoerd. Het bezwaar is dan ook ongegrond.”

3 Geschil in hoger beroep

Tussen partijen is in geschil of:

1. de rechtbank het beroep van belanghebbende, voor zover betrekking hebbend op de voorlopige aanslag IB/PVV 2012, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard;

2. de inspecteur het bezwaar tegen de definitieve aanslag IB/PVV 2012 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard;

3. de inspecteur dwangsommen dient te verbeuren.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 6. Beslissing