Gerechtshof Amsterdam, 01-11-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4916, 17/00375
Gerechtshof Amsterdam, 01-11-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4916, 17/00375
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 1 november 2018
- Datum publicatie
- 23 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:4916
- Zaaknummer
- 17/00375
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; artikel 25, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geldt op de onderhavige door belanghebbende ontvangen uitkering uit een lijfrenteverzekering; goedkeurend beleid (29 juni 1990, DB 90/3579) is niet van toepassing omdat belanghebbende bewust de premies (destijds) niet in aftrek heeft genomen
Uitspraak
kenmerk 17/00375
1 november 2018
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 22 juni 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/4992 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 8 april 2016 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2013 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.752. Daarbij is bij beschikking € 166 aan belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak van 21 september 2016 de aanslag IB/PVV gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de uitspraak van 22 juni 2017 het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 25 juli 2017 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2018. Belanghebbende is verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen H.P.E. Bourne en
mr. M.L.M. Wassenaar-Payens. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’ – de volgende feiten vastgesteld.
“1. In het onderhavige jaar heeft de verzekeringsmaatschappij aan eiser uitkeringen gedaan krachtens een door hem afgesloten levensverzekering met lijfrenteclausule, waarvoor eiser in de jaren 1995 tot en met 2000 premie heeft betaald.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.
In 2013 heeft belanghebbende in totaal een bedrag van € 6.202 aan uitkeringen uit een [lijfrenteverzekering] (hierna: lijfrentepolis) ontvangen. Belanghebbende heeft hiervan geen opgaaf in zijn aangifte IB/PVV gedaan.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV opgelegd met inbegrip van het in 2013 ontvangen bedrag aan uitkeringen uit de lijfrentepolis.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals voor de rechtbank is voor het Hof in geschil of het bedrag aan uitkeringen uit de lijfrentepolis ten onrechte door de inspecteur is belast. Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of de premies die belanghebbende in de jaren 1995 tot en met 2000 voor de lijfrentepolis heeft betaald, niet in mindering zijn gekomen op zijn onzuivere inkomen, hetgeen belanghebbende stelt en de inspecteur betwist.