Gerechtshof Amsterdam, 29-11-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4918, 17/00289
Gerechtshof Amsterdam, 29-11-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4918, 17/00289
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 november 2018
- Datum publicatie
- 17 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:4918
- Zaaknummer
- 17/00289
Inhoudsindicatie
Artikelen 21j en 21k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; inkomensgegeven; betrokkene; toepassing van artikel 21j, lid 2, Awr (bezwaar- of verzoekschrift?)
Uitspraak
kenmerk 17/00289
29 november 2018
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 16 mei 2017 in de zaak met kenmerk 16/4876 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 19 december 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.903.
Bij een ten name van belanghebbende gegeven beschikking, gedagtekend 12 februari 2016, heeft de Belastingdienst/Toeslagen onder meer de aan belanghebbende toe te kennen huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2012 definitief vastgesteld op nihil.
Belanghebbende heeft op 1 maart 2016 bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1.2 vermelde beschikking met onder meer de grief dat het daarbij in aanmerking genomen toetsingsinkomen van [naam moeder] te hoog is vastgesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaarschrift voor de afhandeling van de onder 1.2 vermelde grief doorgezonden naar de inspecteur.
De inspecteur heeft het bezwaarschrift aangemerkt als bezwaar tegen de onder 1.1.1 vermelde belastingaanslag en dat bezwaar bij uitspraak van 16 september 2016 niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft het bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van vorenbedoelde belastingaanslag en dat verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking van 16 september 2016 afgewezen.
De rechtbank heeft in haar uitspraak het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 29 mei 2017 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2018. Namens de inspecteur is verschenen mr. Z.C. Hidding. Belanghebbende is, zonder bericht, niet verschenen. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief, verzonden op 25 juni 2018 en gericht aan het in het hogerberoepschrift vermelde correspondentieadres ([adres a]), onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens in het dossier opgenomen gegevens van PostNL is de brief waarin de uitnodiging is verzonden op 26 juni 2018 afgeleverd. Belanghebbende is derhalve op de voorgeschreven wijze uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
Belanghebbende heeft gedurende het gehele jaar 2012 samen met zijn moeder ([naam moeder]) gewoond op het adres [adres a]. Belanghebbende en zijn moeder zijn voor het jaar 2012 niet aangemerkt als fiscale partners, maar wel als toeslagpartners. Belanghebbendes moeder is overleden op 6 mei 2015.
Op 10 maart 2014 is de aangifte IB/PVV 2012 van de moeder van belanghebbende ingediend. Het daarin aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 36.988 en bestaat uit inkomsten uit vroegere dienstbetrekking ten bedrage van € 35.888 en een voordeel uit sparen en beleggen van € 1.100. De inspecteur heeft met dagtekening 28 maart 2014 de definitieve aanslag IB/PVV 2012 (en het verzamelinkomen) vastgesteld conform de ingediende aangifte.
Belanghebbende heeft op 5 juni 2014 aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2012. Daarin is een verzamelinkomen vermeld van € 2.903. Met dagtekening 19 december 2014 is de definitieve aanslag (en het verzamelinkomen) conform de ingediende aangifte vastgesteld.
In de onder 1.1.2 vermelde beschikking is – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“Wij hebben uw toeslagen over 2012 definitief berekend.
(…) Uw definitief berekende huurtoeslag over 2012 is € 0.
(…)
Wat u moet weten over uw toeslagen
Uw (gezamenlijke) toetsingsinkomen is te hoog voor huurtoeslag. U hebt daarom (een deel van) dit jaar geen recht op huurtoeslag.
U, uw toeslagpartner of een medebewoner heeft voordeel uit sparen en beleggen (inkomstenbelasting box 3). U hebt daarom geen recht op huurtoeslag.
Inkomen voor de definitieve berekening
Wij hebben van de Basisregistratie inkomen (BRI) vastgestelde inkomens ontvangen. Hiermee hebben wij uw toeslagen definitief berekend.
Naam (…) Vastgesteld inkomen 2012
[belanghebbende] (…) € 2.903
[naam moeder] (…) € 36.988”
Belanghebbende heeft op 1 maart 2016 bezwaar gemaakt tegen de onder 2.5 vermelde beschikking door middel van een door hem ingevuld bezwaarformulier. Op dit formulier is onder meer het volgende vermeld:
3 (…) U maakt bezwaar tegen het meetellen of niet meetellen van een toeslagpartner,
medebewoner of kind in uw huishouden. Leg uit wat uw bezwaar precies is (…)
[antwoord:] mevrouw [naam moeder] (… ) wordt verzorgd met een zorgzwaarte pakket
4 (…) U maakt bezwaar tegen een inkomen of vermogen dat we hebben gebruikt, van uzelf, uw toeslagpartner of een medebewoner. Leg uit wat uw bezwaar precies is (…)
[antwoord:] Belastingaangifte van [naam moeder] over 2012 (is ingediend) dient herzien te worden i.v.m. het niet vermelden van ziektekosten door de bewindvoerder (aftrekposten)”
De inspecteur heeft in zijn brief van 16 september 2016 de uitspraak op bezwaar en zijn beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering – voor zover hier van belang – als volgt toegelicht:
“U maakt bezwaar tegen het toetsings-inkomen in een Toeslag. (…) Dit inkomen is vastgesteld in uw aanslag [IB/PVV]. Ik zal uw bezwaar tegen het toetsingsinkomen in de Toeslag dan ook behandelen als een bezwaar tegen de definitieve aanslag [IB/PVV] 2012 (…). (…) [Dit] bezwaarschrift [is] niet tijdig ingediend. Daarom ben ik voornemens het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren. Ik zal uw bezwaar toch beoordelen. Ik merk het echter aan als een verzoek om ambtshalve herziening. (…)
Beoordeling van uw verzoekschrift
U heeft aangifte gedaan over het jaar 2012 voor de [IB/PVV]. Op de aanslag is het verzamelinkomen vastgesteld op € 2.903. Dit is in overeenstemming met de ingediende aangifte. (…)
Beslissing op uw verzoekschrift
Ik wijs uw verzoekschrift af.”
In zijn beroepschrift heeft belanghebbende – voor zover van belang – het volgende aangevoerd:
“Ondergetekende (…) wil hierbij in beroep gaan tegen de uitspraak op het bezwaarschrift (…). Belanghebbende is van mening dat zijn bezwaarschrift wel degelijk tijdig is ingediend en daarom niet niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en voorts aangemerkt wordt als een ambtshalve herziening.”
Bij voor bezwaar vatbare beschikking van 9 januari 2018 heeft de inspecteur alsnog afwijzend beslist op het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering van het voor het jaar 2012 vastgestelde verzamelinkomen van zijn moeder.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals voor de rechtbank is voor het Hof in geschil of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard.