Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-12-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4924, 17/00599

Gerechtshof Amsterdam, 04-12-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4924, 17/00599

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 december 2018
Datum publicatie
18 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:4924
Zaaknummer
17/00599

Inhoudsindicatie

Specifieke zorgkosten; artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet IB 2001; aftrek ter zake van extra uitgaven voor kleding en beddengoed; belanghebbende maakt niet aannemelijk dat zij in onderhavig jaar aan incontinentie leed

Uitspraak

kenmerk 17/00599

4 december 2018

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[naam belanghebbende] te [woonplaats] , belanghebbende,

gemachtigde: M. Collij (Werkkollektief Hoorn)

tegen de uitspraak van 2 november 2017 in de zaak met kenmerk HAA 17/1990 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 26 maart 2016 voor het jaar 2014 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.862.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak van 7 maart 2017 de aanslag verminderd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.649.

1.3.

De rechtbank heeft bij de uitspraak van 2 november 2017 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 15 december 2017 hoger beroep bij het Hof ingesteld en dat bij brief van 5 januari 2018 gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft bij brieven van 14 augustus 2018 en 23 augustus 2018 nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2018. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde voornoemd en namens de inspecteur mr. J.H. van Wier. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.7.

Het Hof heeft het onderzoek op 24 september 2018 heropend en op de voet van artikel 8:45, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de huisarts van belanghebbende verzocht om schriftelijke inlichtingen. De reactie van de huisarts, per e-mail van 24 oktober 2018, is bij brief van 26 oktober 2018 aan partijen gezonden.

1.8.

Het Hof heeft met toestemming van partijen het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak – voor zover in hoger beroep van belang – de navolgende feiten vastgesteld:

“1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en lijdt aan [ziekte] .

2. Eiseres heeft aangifte over 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.269. In de aangifte is een totaal bedrag aan specifieke zorgkosten (na toepassing van de drempel) opgenomen van € 1.794. (…)”

2.2.

Nu partijen tegen de feitenvaststelling van de rechtbank geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof vult de feiten als volgt aan.

2.3.1.

De inspecteur heeft naar aanleiding van de ingediende aangifte (zie onderdeel 2 rechtbankuitspraak) aan belanghebbende bij brief van 15 oktober 2015 om informatie verzocht. Het verzoek houdt mede verband met in de aangifte opgevoerde aftrek voor dieetkosten en extra uitgaven voor kleding en beddengoed (€ 310). Bij de brief is een door de huisarts te ondertekenen ‘Dieetbevestiging 2014’ gevoegd (hierna: de dieetbevestiging).

2.3.2.

Naar aanleiding van het verzoek van de inspecteur, heeft de gemachtigde van belanghebbende bij brief van 27 november 2015 (onder andere) vorenbedoelde dieetbevestiging ingevuld aan de inspecteur geretourneerd. Naast dieetgegevens is handgeschreven op de dieetbevestiging – voor zover van belang – de volgende notitie geplaatst: “Patiënte heeft veel last van incontinentie”. Op de dieetbevestiging is voorts een stempelafdruk geplaatst met naam- en adresgegevens van de huisarts van belanghebbende (hierna: de huisarts); de dieetbevestiging is niet ondertekend.

2.3.3.

Naar aanleiding van de ontvangen dieetbevestiging heeft de inspecteur bij brief van

16 december 2015 de huisarts verzocht om een schriftelijke verklaring dienaangaande. Voorts luidt de brief – voor zover van belang – als volgt:

“(…)

Tevens verzoek ik u mij mede te delen of de notitie [Hof: zie 2.3.2] op de bevestiging m.b.t. incontinentie (…) ook door u is afgegeven. (…)”

De schriftelijke verklaring is ingevuld en met een stempelafdruk van de huisartsenpraktijk retour gezonden. Over de incontinentie is geen mededeling gedaan.

2.3.4.

De gemachtigde van belanghebbende heeft bij de mondeling behandeling van het beroep op de zitting van 19 oktober 2017 blijkens het proces-verbaal van de zitting met betrekking tot de onder 2.3.2 vermelde dieetbevestiging als volgt verklaard:

“(…)

De huisarts heeft de dieetverklaring ondertekend, waarop ik al de opmerking ten aanzien van de incontinentie had geschreven. (…)”

2.4.

Tot de gedingstukken behoort een ongedateerd voorschrift (recept) van de huisarts voor incontinentiemateriaal voor belanghebbende.

2.5.

Tot de gedingstukken behoort een ‘Overzicht zorgkosten over periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014’ van [naam zorgverzekering] . Volgens dat overzicht zijn in 2014 geen kosten voor incontinentiemateriaal gedeclareerd door belanghebbende.

3 Geschil in hoger beroep

In geschil is of de aanslag niet naar een te hoog bedrag is opgelegd. Evenals bij de rechtbank spitst het geschil zich in hoger beroep toe op de vraag of belanghebbende aanspraak kan maken op aftrek ter zake van extra uitgaven voor kleding en beddengoed als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet IB 2001.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing