Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-11-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4977, 17/00263

Gerechtshof Amsterdam, 27-11-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4977, 17/00263

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 november 2018
Datum publicatie
30 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:4977
Zaaknummer
17/00263

Inhoudsindicatie

Evenals de rechtbank is het Hof van oordeel dat de door belanghebbende betaalde advocaatkosten niet in mindering komen op het belastbaar inkomen uit werk en woning.

Uitspraak

Kenmerk 17/00263

27 november 2018

uitspraak van derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[x] , te [plaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 10 april 2017 in de zaak met kenmerk HAA 15/2647 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 30 december 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.410 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 963 (hierna: de aanslag ib/pvv 2012). Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking € 344 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 29 mei 2015, de aanslag ib/pvv 2012 gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Bij uitspraak van 10 april 2017 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof ingekomen op 17 mei 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Bij brief van 8 september 2018 heeft belanghebbende zijn pleitnota aan het Hof doen toekomen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2018. Belanghebbende is in persoon verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen S. de Haas en mr. J.H. van Wier. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is in deze uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“1. Eiser is aandeelhouder en bestuurder van [Y] Beheer B.V. (hierna: [Y] ).

2. Middels [Y] trad eiser op als bestuurder van [Z] [[...]] B.V. (hierna: [Z] ). Na het faillissement van [Z] is eiser als bestuurder aansprakelijk gesteld voor de schulden van [Z] .

3. In verband met deze aansprakelijkstelling heeft eiser advocaatkosten gemaakt. De advocaatkosten bedroegen € 23.948,48. De werkzaamheden van de advocaat hebben betrekking op de periode 24 december 2010 tot en met 30 september 2011. Bij de pleitnota voor de zitting van 8 februari 2016 zijn nota’s van advocaten gevoegd voor in de jaren 2013, 2014 en 2015 verrichte en gefactureerde werkzaamheden inzake ‘ [Y] Beheer – [[naam belanghebbende]] / curator [Z] ’.

4. Eiser heeft de advocaatkosten uit privémiddelen voldaan en daarna een bedrag van € 22.553,48 onder vermelding van ‘betaalde advocaatkosten inzake rechtszaak curator’ op zijn rekening-courant bij [Y] voor het jaar 2011 geboekt.

De rekening-courant van eiser bij [Y] vermeldde ultimo 2011 een vordering van eiser op [Y] van € 131.125,02. Na door verweerder aangebrachte correcties in deze rekening-courantverhouding, waaronder een afboeking op de betaalde advocaatkosten met 50% tot € 11.276,74, vermeldde de rekening-courant per 1 januari 2012 een schuld aan [Y] van € 1.500.

5. Verweerder heeft aan eiser een brief gezonden, met dagtekening 7 juli 2014, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

“Betreft: Afspraken ter zake boekenonderzoek [eiser] (…) [Y] Beheer B.V. (…) en fiscale eenheid [Z] [[...]] B.V. , [Y] Beheer B.V. c.s.(…).

(…)

Gedurende het lopende onderzoek hebben wij diverse zaken besproken. Hierna wil ik een opsomming geven van de punten welke betrekking hebben op de afspraken welke wij hebben gemaakt ter zake van uw aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012 en (….).

Aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012

(…)

Uw vordering op [Y] Beheer B.V., zoals verantwoord in uw aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2011 ad € 131.125 per 31-12-2011, is na overleg met u en de heer Van Breukelen aangepast tot een schuld aan [Y] Beheer B.V. van € 1.500 per 1-1-2012. Voor alle mutaties welke tot deze aanpassing hebben geleid verwijs ik u tot de heer [naam] .

(…)

Over zaken die niet zijn genoemd in deze brief zijn geen afspraken gemaakt en wordt de wet- en regelgeving toegepast.

Ik stuur u deze brief in tweevoud. Beiden zijn door mij ondertekend. Wanneer bovengenoemde afspraken akkoord zijn, ontvang ik graag één exemplaar ondertekend door u en de heer [naam] retour. (…).”

Eiser en [naam] , de adviseur van eiser, hebben deze brief ondertekend op 18 september 2014.

6. Verweerder heeft eiser in zijn brief van 14 april 2015 onder meer het volgende geschreven:

“Betreft: Vooraankondiging uitspraak op het bezwaarschrift.

(…)

Beoordeling van uw bezwaar

Ik ben van mening dat de aanslag juist is. Uit de mij ter beschikking staande gegevens blijkt dat er een vaststellingsovereenkomst is opgesteld. Deze overeenkomst heeft u ondertekend, hetgeen u ook in uw brief van 8 april 2015 bevestigd heeft. Uit de gevoerde correspondentie blijkt dat er weldegelijk sprake is van een vaststellingsovereenkomst en/of dat u redelijkerwijs had kunnen weten dat het een vaststellingsovereenkomst betrof. Daarbij wil ik opmerken dat u zich bovendien hebt laten bijstaan door een adviseur. Dat de vaststellingsovereenkomst qua vormgeving en opmaak verschilt van een eerder door u ondertekende vaststellingsovereenkomst doet hier niets aan af.

Zoals ik in mijn brief van 2 april 2014 heb aangegeven kan in casu alleen vanwege onvoorziene omstandigheden wijziging van de overeenkomst plaatsvinden. Omstandigheden, welke ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst redelijkerwijs reeds bekend hadden moeten zijn, kunnen niet alsnog ingebracht worden als grond voor wijziging van de overeenkomst. Nu u in uw brief van 8 april 2015 hebt aangegeven dat de aangehaalde omstandigheden van uw bezwaarschrift reeds bekend waren, is wijziging van de overeenkomst niet mogelijk.

Voor zover u aanvoert dat de heer [naam] had meegedeeld geen verdere aanpassing van de overeenkomst meer te willen doen en dat u daarom had getekend, wil ik opmerken dat dat geen grond voor vernietiging van de overeenkomst oplevert. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding daarvan (…).”

7. In zijn nader stuk van 5 januari 2017 verzoekt eiser de rechtbank de aanslagen ib/pvv voor de jaren 2007 t/m 2016 te corrigeren voor de juridische kosten. ”

Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd. Het Hof zal dan ook van die feiten uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de door belanghebbende betaalde advocaatkosten in mindering komen op het belastbaar inkomen uit werk en woning.

Daarnaast vordert belanghebbende in hoger beroep:

-

de factuurwaarde van de advocaatkosten ad € 18.908,50 wordt verrekend met de ib/pvv 2012 en de daarop betrekking hebbende btw ad € 3.921 wordt terugbetaald;

-

dat over de jaren 2010, 2011 en 2013-2016 voldane omzetbelasting, in totaal € 64.199,19, wordt terugbetaald;

-

dat alle aanslagen ib/pvv over de jaren 2007 tot en met 2016 worden gecorrigeerd ter zake van aftrek van juridische kosten;

-

dat een in 2009 gesloten vaststellingsovereenkomst [Hof: betreffende de omzetbelasting] alsnog wordt nagekomen met betaling van € 9.313 (btw) en € 1.773 (boete);

-

indien wordt geoordeeld dat belanghebbende en zijn bedrijven niet belastingplichtig zijn, dan worden alle belastingen teruggevorderd die sinds het jaar 1996 zijn betaald, met vergoeding van rente, tot een totaalbedrag van circa € 800.000; belanghebbende verzoekt het Hof ter zake al vast een voorschot van € 220.000 toe te kennen;

-

dat een vergoeding van 10% (€ 6.778,77) wordt toegekend wegens “schending en nalatigheid”, dit met “overeenkomstige toepassing van artikel 67f AWR”, en

-

indien wordt geoordeeld dat de afspraken met de Belastingdienst niet met belanghebbende maar met [Y] Beheer B.V. zijn gemaakt, dan wordt € 19.627 teruggevorderd aan btw over de boekjaren 2012 t/m 2016 en dient aan belanghebbende verlies uit onderneming te worden toegekend in elk van de jaren 2012 t/m 2015.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 6. Kosten

7 Beslissing