Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-12-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4989, `17/00076 ev

Gerechtshof Amsterdam, 04-12-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4989, `17/00076 ev

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 december 2018
Datum publicatie
20 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:4989
Zaaknummer
`17/00076 ev

Inhoudsindicatie

De heffingsambtenaar heeft eerst nadat de rechtbank uitspraak had gedaan, de aanslag zuiveringsheffing 2014 en de voorlopige aanslag zuiveringsheffing 2015 vernietigd omdat niet voldaan is aan het belastbare feit. Dit leidt het Hof tot het oordeel dat zowel de bezwaren als de beroepen van belanghebbende ten onrechte ongegrond zijn verklaard. Belanghebbende heeft dan evenwel, anders dan zijzelf heeft betoogd, geen belang meer bij een inhoudelijk oordeel over de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

kenmerken 17/00076 en 17/00077

4 december 2018

uitspraak van derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [plaats] , belanghebbende,

gemachtigde: [B]

tegen

de uitspraak in de zaken met kenmerken 15/3709 en 15/4141 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 30 januari 2017 in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

17/00076

1.1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 juni 2015 aan belanghebbende voor het belastingjaar 2014 een aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte opgelegd van € 286,05 voor het object [adres] (hierna: de aanslag 2014).

1.1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 13 juli 2015 de aanslag 2014 gehandhaafd.

17/00077

1.2.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 juli 2015 aan belanghebbende voor het belastingjaar 2015 een voorlopige aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte opgelegd van € 290,20 voor het object [adres] (hierna: de voorlopige aanslag 2015).

1.2.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 17 augustus 2015 de voorlopige aanslag 2015 gehandhaafd.

17/00076 en 17/00077

1.3.

De tegen de uitspraken op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroepen heeft de rechtbank in haar uitspraak van 30 januari 2017 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 8 februari 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Bij brief van 6 april 2018 heeft de heffingsambtenaar nadere stukken ingediend.

1.6.

Op 3 april 2018 zijn bij de rechtbank Amsterdam, sector bestuursrecht, stukken van belanghebbende binnengekomen. De rechtbank Amsterdam heeft deze stukken doorgezonden naar het Hof.

1.7.

Op 9 april 2018 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.

1.8.

Naar aanleiding van de stukken vermeld onder 1.5 t/m 1.7 heeft de griffier telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde met de vraag of die stukken aanleiding zijn voor belanghebbende om het hoger beroep niet door te zetten, met vergoeding van griffierecht en eventuele proceskosten. Gemachtigde gaf hierop een ontkennend antwoord.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. De zaken met procedurenummers 17/00076 en 17/00077 zijn daarbij gelijktijdig behandeld. Namens belanghebbende is verschenen haar gemachtigde voornoemd. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. D.J. Sijm, F. Polak en B. Haanraads. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij brief van 18 juni 2018 aan partijen is verzonden.

1.10.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de raadsheren door belanghebbende nog op de dag van de zitting gewraakt. Het wrakingsverzoek is bij beslissing van 20 juni 2018 door de wrakingskamer van het Hof ter behandeling verwezen naar de wrakingskamer van Hof Den Haag. De wrakingskamer van Hof Den Haag heeft het wrakingsverzoek behandeld op de zitting van 19 september 2018. Bij beslissing van 3 oktober 2018 is het wrakingsverzoek afgewezen.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is hierbij aangeduid als ‘eiseres’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.

“1. Eiseres is eigenaresse van de onroerende zaak [adres] . Deze onroerende zaak is een eengezinswoning, waarin zich drie slaapkamers bevinden (hierna ook: de onroerende zaak).

2. Eiseres heeft een viertal huurovereenkomsten overgelegd. In deze huurovereenkomsten is de onroerende zaak telkens door Stichting [Stichting X] als verhuurder (telkens vertegenwoordigd door [B] ) verhuurd. In de huurovereenkomsten is telkens vermeld dat het gehuurde een eengezinswoning is met beneden en bovenverdieping en dat het geduurde bestemd is om voor huurder en de leden van zijn huishouden als woning te dienen. In de huurovereenkomsten zijn telkens de meterstanden elektra/gas/water opgenomen. De huurprijs is in alle huurovereenkomsten € 1.000 per maand, en in alle huurovereenkomsten is opgenomen dat de huur dient te worden voldaan op de bankrekening van eiseres. In de huurovereenkomst staat telkens een opzegtermijn voor de huurder van een maand. Verder staat in elke huurovereenkomst dat de verhuurder het recht heeft de huur met onmiddellijke ingang op te zeggen als het huurbedrag niet op de eerste van de nieuwe huurmaand is gestort.

Bij huurovereenkomst van

- 31 maart 2013 is de onroerende zaak verhuurd aan [naam] en [naam] met ingang van 1 april 2013 voor een periode van vijf jaar met daarna stilzwijgende verlenging met telkens een jaar

- 17 september 2013 is de onroerende zaak verhuurd aan [naam] met ingang van 17 september 2013 voor een periode van een jaar met daarna stilzwijgende verlenging met telkens een maand

- 15 maart 2014 is de onroerende zaak verhuurd aan [naam] met ingang van 1 april 2014 voor de periode van een jaar met daarna stilzwijgende verlenging met telkens een maand

- 1 juni 2014 is de onroerende zaak verhuurd aan [naam] met ingang van 1 juni 2014 voor een periode van vijf jaar met daarna stilzwijgende verlenging met telkens een jaar. In deze overeenkomst is opgenomen dat de huurder gemachtigd is om zonder toestemming van de verhuurder, zijn, haar medebewoners in te laten schrijven bij de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) van de gemeente Zaanstad.

3. Blijkens een uitdraai van de gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) zijn - in de jaren 2013, 2014 en 2015 - de volgende personen ingeschreven geweest op het adres [adres] :

(…)

4. Tot de stukken behoren (gedeelten van) enkele dagafschriften van de bankrekening ten name van eiseres over de jaren 2013, 2014 en 2015, waarop alle mutaties zwart zijn gemaakt behoudens de volgende:

(…)

5. [naam] heeft bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de op zijn naam opgelegde aanslag waterschapsbelasting voor het jaar 2014 ter zake van het gebruik van [adres] . Hij heeft daarbij aangevoerd dat hij gedurende de periode september 2013 tot en met september 2014 een kamer huurde op het adres [adres] en dat hij niet de hoofdhuurder was. Ter onderbouwing van dit laatste heeft hij een afschrift van de hiervoor onder 2 genoemde huurovereenkomst op naam van [naam] van 17 september 2013 bijgevoegd. Verweerder heeft in reactie hierop de aanslag bij ambtshalve genomen besluit vernietigd omdat ‘onderzoek heeft uitgewezen dat [naam] een onzelfstandige woonruimte heeft gehuurd op het adres’.

6. De gemeente Zaanstad heeft voor het jaar 2014 de aan eiseres opgelegde aanslagen in de gebruikersbelastingen ter zake van het adres [adres] kwijtgescholden. Voor de jaren 2015 en 2016 heeft de gemeente Zaanstad de aanslagen in de gebruikersbelastingen ter zake van het adres [adres] opgelegd aan [naam] .”

2.2.

Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd. Het Hof zal derhalve ook uitgaan van die feiten en voegt daar nog het volgende aan toe.

2.3.

In de onder 1.5 genoemde brief meldt de heffingsambtenaar dat hij naar aanleiding van het bericht van belanghebbende van 25 januari 2018, heeft laten onderzoeken op welke wijze vanuit [adres] afvalwater wordt geloosd. Uit dat onderzoek is onder meer gebleken dat [adres] geen aansluiting heeft op de gemeentelijke riolering. Naar aanleiding van die uitkomst van het onderzoek heeft de heffingsambtenaar zowel de aanslag 2014 als de voorlopige aanslag 2015 vernietigd en belanghebbende daarvan in kennis gesteld bij brief van 6 april 2018.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is of de aanslagen terecht waren opgelegd en de rechtbank een juiste uitspraak heeft gedaan.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing