Gerechtshof Amsterdam, 20-12-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:5008, 18/00013
Gerechtshof Amsterdam, 20-12-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:5008, 18/00013
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 december 2018
- Datum publicatie
- 28 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:5008
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:461
- Zaaknummer
- 18/00013
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting, binnenlandse belastingplicht, woonplaats. Nu belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, is de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende heeft vervolgens, tegenover de betwisting door de inspecteur, met wat hij heeft gesteld en aangevoerd niet doen blijken dat hij niet in Nederland woonde of dat de aanslag - die naar het oordeel van het Hof berust op een redelijke schatting - onjuist (te hoog) is.
Uitspraak
kenmerk 18/00013
20 december 2018
uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[naam] , te [woonplaats 1] , [land] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. W.L. Haaswijk RB (Beta Financiële Raadgevers), te Amsterdam,
tegen de uitspraak van 22 november 2017 in de zaak met kenmerk HAA 17/1013 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 20 maart 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 94.826 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 45.174 (hierna: de aanslag IB/PVV 2013). Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikkingen een verzuimboete van € 226 opgelegd en aan belastingrente € 1.309 in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 12 januari 2017, de aanslag IB/PVV 2013 en de beschikking belastingrente gehandhaafd en de verzuimboete verminderd naar € 49.
Bij uitspraak van 22 november 2017 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof ingekomen op 9 januari 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2018. Namens belanghebbende is verschenen mr. W.L. Haaswijk RB. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. K. Soekhlal en mr. W.Y. Ip.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is in die uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Eiser is geboren in [geboortejaar] en heeft de Nederlandse nationaliteit.
2. Eiser stond in 2013 de volgende perioden ingeschreven op [adres 2]
te [plaats 1] :
- 4 juli tot en met 12 september;
- 4 november tot en met 23 februari 2015.
Eiser heeft geen buitenlands adres opgegeven voor de perioden waarin hij niet in Nederland stond ingeschreven.
3. Eiser heeft blijkens de gegevens van de Basisregistratie Personen (BRP) twee kinderen, te weten:
[naam kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] en woonachtig te [woonplaats 2] ;
[naam kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] en woonachtig te [woonplaats 3] .
4. Eiser is in 2013 eigenaar van de volgende onroerende zaken in Nederland:
[adres 1] , [plaats 1]
[adres 2] ,
[adres 3] ,
[adres 4] en
[adres 5] , [plaats 2] .
Op [adres 2] stond medio 2013 ingeschreven [naam kind 2] , evenals zijn moeder [naam moeder] .
5. Eiser werd in 2013 [functiebenaming] bij [sportclub 1] en werkt sinds medio 2013 als [functiebenaming] bij [sportclub 2]
Eiser voetbalde in 2013 bij amateurclub [naam amateurclub] .
6. Eiser heeft in 2013 een uitkering ten bedrage van € 59.652 genoten van Stg. [X] .
7. Eiser was in 2013 100% aandeelhouder van [Y] BV, gevestigd te [plaats 1] .
8. Eiser heeft in 2013/begin 2014 een drietal auto’s in Nederland aangeschaft en geregistreerd. In de systemen van de RDW/BPM staat als woonadres van de kentekenhouder [adres 2] te [plaats 1] vermeld. Volgens informatie van verweerder bevinden de drie auto’s zich in oktober 2017 nog in Nederland.
9. Verweerder heeft eiser bij brief [van] met dagtekening 28 februari 2014 uitgenodigd tot het doen van de aangifte ib/pvv 2013.
Verweerder heeft eiser op 21 juli 2014 een herinnering verstuurd voor het doen van aangifte over 2013 en bij brief van 22 augustus 2014 aangemaand om uiterlijk 5 september 2014 de aangifte ib/pvv 2013 in te dienen.
10. Omdat geen aangifte werd ingediend heeft verweerder op 20 maart 2015 een ambtshalve aanslag over 2013 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 140.000, als volgt opgebouwd:
Pensioen, lijfrente of andere uitkering € 59.652
Resultaat overige werkzaamheden € 35.174
Inkomen box 1 € 94.826
Inkomen box 3 € 45.174
Verzamelinkomen € 140.000
11. Eiser heeft op 17 april 2015 een aangiftebiljet over het jaar 2013 gedaan [Hof: bedoeld is ‘ingediend’] naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.870 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 40.158. In deze aangifte is geen resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven. Verweerder heeft deze aangifte aangemerkt als een bezwaar tegen de aanslag.”
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd. Het Hof zal dan ook van die feiten uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbende in 2013 inwoner was van Nederland als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 en derhalve als binnenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt. Tevens is de hoogte van de aanslag in geschil, meer specifiek het daarin opgenomen resultaat uit overige werkzaamheden. De hoogte van de in de aanslag begrepen uitkering van Stichting [X] en de verzuimboete zijn niet meer in geschil.