Gerechtshof Amsterdam, 22-03-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:968, 17/00106
Gerechtshof Amsterdam, 22-03-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:968, 17/00106
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 22 maart 2018
- Datum publicatie
- 18 april 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2018:968
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2017:1166, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 17/00106
Inhoudsindicatie
Verzuimboete vanwege niet-tijdig betalen mrb terecht opgelegd?; belanghebbende heeft rekening met uiterste betaaldatum niet ontvangen; inspecteur heeft in hoger beroep verzendrapport ingebracht; belanghebbende slaagt niet in ontzenuwen van vermoeden dat de rekening op zijn adres is ontvangen/aangeboden; is belanghebbende ten onrechte niet gehoord?
Uitspraak
kenmerk 17/00106
22 maart 2018
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 16 februari 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/23 van de Rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 9 oktober 2015 over het tijdvak 24 juli 2015 tot en met 23 oktober 2015 een naheffingsaanslag motorrijtuigen-belasting opgelegd van € 202, alsmede bij beschikking een boete van € 158.
Na hiertegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, met dagtekening 14 december 2015, de naheffingsaanslag en boetebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur met betrekking tot de boetebeschikking beroep ingesteld bij de rechtbank; tevens heeft hij beroep ingesteld inzake een aan hem opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting met dagtekening 4 juni 2015. Bij uitspraak van 16 februari 2017 heeft de rechtbank:
- het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van 4 juni 2015;
- het beroep tegen de boetebeschikking van 9 oktober 2015 gegrond verklaard;
- de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover die betrekking heeft op de boetebeschikking van 9 oktober 2015;
- de boetebeschikking van 9 oktober 2015 vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- de griffier opgedragen het beroepschrift op de voet van artikel 6:15, tweede lid, Awb door te zenden aan de inspecteur ter behandeling als bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van 4 juni 2015;
- de inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 45 aan belanghebbende te vergoeden.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 februari 2017 en gemotiveerd bij brief van 28 maart 2017. De gronden van het hoger beroep zijn door de griffie op 28 maart 2017 aan belanghebbende verzonden.
Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2018. Belanghebbende is verschenen. Namens de inspecteur is verschenen mr. M.A.E. Bonhof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’:
“1. Eiser is volgens de kentekenregistratie met ingang van 6 maart 2015 houder van een [auto] met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De datum van het kentekenbewijs deel I is 24 april 2002.
(…)
3. Verweerder heeft met dagtekening 9 oktober 2015, wegens het uitblijven van de betaling, de onder het procesverloop genoemde naheffingsaanslag en boetebeschikking opgelegd.”
Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan nog het volgende toe.
Belanghebbende heeft met dagtekening 4 juni 2015 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting ontvangen voor het eerste (verkorte) tijdvak 6 maart 2015 tot en met 23 april 2015. De naheffingsaanslag is zonder boete opgelegd. In de toelichting is de verzuimmededeling ex paragraaf 33, onderdeel 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) opgenomen. Omdat het een eerste betaalverzuim betrof, is er geen boete opgelegd. Belanghebbende heeft de naheffingsaanslag van € 108 betaald op 15 juni 2015.
In hoger beroep heeft de inspecteur een rapport overgelegd, gedagtekend 27 maart 2017, opgesteld door [Medewerker belastingdienst] (Belastingdienst/Centrale Administratie Processen te Apeldoorn). In dit rapport is vermeld dat voor het tijdvak 24 juli 2015 tot en met 23 oktober 2015 op naam van belanghebbende een rekening motorrijtuigenbelasting is aangemaakt met dagtekening 27 juli 2015. Voorts wordt in het rapport beschreven hoe het interne proces is verlopen vanaf het aanmaken van deze rekening tot aan de terpostbezorging ervan. In het rapport is vermeld dat de rekening op 21 juli 2015 aan het postbedrijf is aangeboden ter verzending naar het door belanghebbende opgegeven adres. Op de rekening is een uiterste betaaldatum vermeld van 26 augustus 2015.
De inspecteur heeft in zijn ‘Mededeling Motorrijtuigenbelasting Ontvangst bezwaarschrift’ van 17 oktober 2015 onder meer het volgende opgenomen:
“Ik heb uw bezwaarschrift in behandeling genomen. U hebt het recht om gehoord te worden. Dit betekent dat u in de gelegenheid wordt gesteld uw bezwaar mondeling toe te lichten als u daarom verzoekt.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is tussen partijen in geschil of de onder 1.1 vermelde verzuimboete terecht is opgelegd
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.