Gerechtshof Amsterdam, 18-04-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1355, 23-002090-18
Gerechtshof Amsterdam, 18-04-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1355, 23-002090-18
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18 april 2019
- Datum publicatie
- 24 april 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:1355
- Zaaknummer
- 23-002090-18
Inhoudsindicatie
Ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met veroordeling voor witwassen.
Uitspraak
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002090-18
datum uitspraak: 18 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 31 oktober 2017 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-660042-13 tegen de veroordeelde
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .
Procesgang
Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg schriftelijk gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van primair € 314.195,86 en subsidiair € 87.770,00.
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 september 2017 heeft de officier van justitie vervolgens gevorderd dat het wederrechtelijk voordeel wordt geschat op primair € 163.712,92 en subsidiair € 87.770,00 en dat de veroordeelde wordt verplicht dat bedrag aan de Staat te betalen.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 31 oktober 2017 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – witwassen.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 31 oktober 2017 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 87.770,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 april 2019 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep in de strafzaak, nadat de raadsman het hof had bericht dat de veroordeelde het hoger beroep wenste in te trekken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.