Gerechtshof Amsterdam, 18-04-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1499, 18/00243
Gerechtshof Amsterdam, 18-04-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1499, 18/00243
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18 april 2019
- Datum publicatie
- 29 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:1499
- Zaaknummer
- 18/00243
Inhoudsindicatie
WOZ, ontvankelijkheid bezwaarschrift, ontbreken van een (juiste) machtiging? Het Hof bevestigt het oordeel van de rechtbank dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De heffingsambtenaar heeft niet aannemelijk gemaakt 1) dat de namens belanghebbende overgelegde volmacht niet rechtsgeldig was en 2) dat omtrent die rechtsgeldigheid bij hem in de bezwaarfase redelijkerwijs twijfel kon zijn gerezen.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 18/00243
18 april 2019
uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, de heffingsambtenaar,
en het incidenteel hoger beroep van
[naam] te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A. Bakker, Maatschap [X] )
tegen de uitspraak van 9 maart 2018 in de zaak met kenmerk HAA 16/5637 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) met dagtekening 29 februari 2016 de waarde van de onroerende zaak [object 1] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2016 vastgesteld op € 233.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2016 bekendgemaakt.
Na daartegen gemaakt bezwaar, ingekomen op 11 maart 2016, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 12 december 2016, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Op het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 9 maart 2018 als volgt beslist (in de uitspraak wordt belanghebbende als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’ aangeduid):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 12 december 2016;
- draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.252,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep van de heffingsambtenaar is bij het Hof per fax ingekomen op 19 april 2018. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend, tevens inhoudende incidenteel hoger beroep.
Bij brief, gedagtekend 10 februari 2019, heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2019. Belanghebbende is verschenen, vergezeld van de gemachtigde. Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. R.R. Wittenberg.
2 2. Feiten
De rechtbank heeft de feiten in haar uitspraak als volgt vastgesteld:
“1. Op 11 maart 2016 heeft de gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de aan eiser bekendgemaakte WOZ-beschikking 2016 ter zake van de woning. Bij het bezwaarschrift is een ondertekende machtiging gevoegd. In deze machtiging is onder meer het volgende opgenomen:
“Machtiging belanghebbende
De ondergetekende:
(…)
hierna te noemen: “volmachtgever”
Verleent hierbij volmacht aan:
(…)
hierna te noemen: “gevolmachtigde”
om hem/haar zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden aangaande de aanslag lokale heffingen alsmede de daarop vermelde WOZ beschikking.
Deze volmacht houdt onder andere in het in ontvangst nemen van besluiten, al dan niet op grond van een bezwaarschrift genomen, daartegen bezwaar of beroep in te dienen (…).
(…)
Datum: 16-10-2015 (…)”.
2. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak op bezwaar is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
“U heeft op 12 maart 2016 bezwaar gemaakt, namens (…).
U heeft met dagtekening 18 maart 2016 een ontvangstbevestiging ontvangen met de vraag om binnen 4 weken een recente machtiging van belastingplichtige op te sturen. (…)
Op 18 april 2016 heeft u een herinnering ontvangen. Uit onze administratie is gebleken dat tot op heden de machtiging niet ontvangen is.
(…)
Ontvankelijkheid:
Uw bezwaarschrift voldeed niet aan de vereisten gesteld in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Ondanks dat ik u in de gelegenheid heb gesteld de vormvereisten met betrekking tot uw bezwaar te herstellen, heeft u hieraan niet voldaan. Daarom bent u niet-ontvankelijk in uw bezwaar.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
Als bijlage 7 bij het hogerberoepschrift is een briefwisseling en een e-mailwisseling tussen mr. A. Bakker en de heffingsambtenaar overgelegd.
In een e-mail van mr. Bakker aan de heffingsambtenaar van 20 juni 2013 is onder meer het volgende vermeld:
“Van: [e-mail adres] (…)Ik ben namens (…) gemachtigde.Cliënt wenst het bezwaar via [Maatschap X] voort te zetten.”
Daarop heeft de heffingsambtenaar als volgt gereageerd:
“Ik wacht ook het antwoord af van [naam adviesbureau 1] , met name omdat uw client hier eerst een machtiging heeft afgegeven en deze formeel niet heeft ingetrokken.Ik wil u dan ook vragen de schriftelijke bevestiging (intrekking eerste machtiging) aan ons toe te zenden (…).”
In een e-mail van 22 juli 2013 aan mr. Bakker schrijft de heffingsambtenaar dat hij van [naam adviesbureau 2] bericht heeft ontvangen dat de machtiging niet is ingetrokken en dat hij van mr. Bakker geen bericht meer heeft ontvangen.
Door middel van een e-mail van 26 juli 2013 aan de heffingsambtenaar heeft mr. Bakker ( [Maatschap X] ) laten weten dat zijn cliënt (waarvan de naam in de bij de stukken gevoegde bijlage is geanonimiseerd) de machtiging van [naam adviesbureau 1] intrekt en waarin die cliënt mr. Bakker verzoekt de heffingsambtenaar daarover te informeren.
In een brief van de heffingsambtenaar aan mr. Bakker van 23 maart 2017 is onder meer vermeld:
“Zaaknummer [zaaknummer](…)Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief, waarin u bezwaar maakt tegen onderstaande beschikking:(…)Belastingjaar: 2017(…)Object: (…) [object 2](…)Het bezwaarschrift is namens de belastingplichtige ingediend. Ik heb reeds een machtiging van een ander bureau ontvangen om het bezwaar van [naam persoon] (…) in behandeling te nemen. Ik ontvang graag van u informatie waaruit blijkt dat u de gemachtigde bent.”
Bij brief aan de heffingsambtenaar van 4 april 2017 zendt mr. Bakker een kopie van een e-mail van – naar het Hof begrijpt – de in de brief van de heffingsambtenaar van 23 maart 2017 bedoelde belanghebbende, waarin die belanghebbende verklaart dat mr. Bakker zijn belangen behartigt.
Volgens het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 6 februari 2018 heeft de heffingsambtenaar onder meer het volgende verklaard:
“Ik wil hierbij benadrukken dat het heus niet onze bedoeling is om de heer Bakker zwart te maken.Wij wisten niet of machtiging nog geldig was. Ook in twee andere zaken van de heer Bakker was dat het geval. (…)Onze ervaring is dat het steeds vaker voorkomt dat een bezwaarschrift wordt ingediend, terwijl de belanghebbende (inmiddels) een ander bureau heeft gemachtigd. Dit bevestigt dat wij met grote zorgvuldigheid in het belang van belanghebbenden machtigingen moeten toetsen."
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de heffingsambtenaar het bezwaar terecht - vanwege het gestelde ontbreken van een (juiste) machtiging - niet-ontvankelijk heeft verklaard.