Gerechtshof Amsterdam, 16-04-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1564, 18/00580
Gerechtshof Amsterdam, 16-04-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1564, 18/00580
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 16 april 2019
- Datum publicatie
- 8 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:1564
- Zaaknummer
- 18/00580
Inhoudsindicatie
Wet IB 2001; aftrek specifieke zorgkosten (art. 6.17); dieetkosten en uitgaven voor extra kleding en beddengoed; tijdsevenredige toepassing ex artikel 38, lid 2, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001
Uitspraak
kenmerk 18/00580
16 april 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: M. Collij (Werkkollektief Hoorn)
tegen de uitspraak van 31 augustus 2018 in de zaak met kenmerk HAA 18/1540 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 2 mei 2017 voor het jaar 2015 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.399.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak van 14 februari 2018 de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 31 augustus 2018 als volgt op het beroep van belanghebbende beslist (belanghebbende en de inspecteur zijn in die uitspraak aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 44.268 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.500;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 12 oktober 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld en dat bij brief van 2 november 2018 gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting. Hierop heeft het Hof – op de voet van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet – bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is gehuwd met mevrouw [Y] (hierna: de echtgenote).
2. Eiser heeft voor het jaar 2015 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.704. In deze aangifte heeft eiser een bedrag van € 1.695 aan specifieke zorgkosten in aanmerking genomen.
3. Bij de vaststelling van de aanslag is verweerder afgeweken van de aangifte en heeft de uitgaven specifieke zorgkosten vastgesteld op een bedrag van € 789. De drempel bedraagt € 913, zodat er geen bedrag aan specifieke zorgkosten in aanmerking is genomen.
4. Tot de stukken behoort een dieetbevestiging 2015 ten name van de echtgenote waarop staat vermeld dat zij zich moet houden aan dieetnummer 21 en 30. Op de verklaring staat een stempel van de Vakgroep Chirurgie van het [ziekenhuis].
5. Tot de stukken behoort een tweede dieetbevestiging 2015 ten name van de echtgenote waarop staat vermeld dat zij zich moet houden aan dieetnummer 21 en 30. Voorts staat op de dieetbevestiging: “patiënt heeft huidproblematiek door bestraling – lidtekenweefsel – en moet daardoor veel met vettige zalf smeren.”
Op de verklaring staan twee stempels: een van de Oncologie Poli van het [ziekenhuis] en een van Dr. [naam arts].
6. Tot de stukken behoort een mailbericht van Dr. [naam arts], internist-oncoloog, van het [ziekenhuis] waarin, voor zover hier van belang, het volgende staat:
“Door mij persoonlijk geen verklaring afgegeven maar blijkbaar wel door doktersassistente (stempels) Voor de indicatie waarvoor patiënte bij mij onder controle was bestond geen indicatie voor dieetvoeding.””
Omdat partijen tegen de feitenvaststelling van de rechtbank geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daaraan de volgende feiten toe.
Op de dieetbevestiging 2015 (genoemd in onderdeel 4 van de rechtbankuitspraak) staat, voor zover relevant, nog het volgende vermeld:
“Patiënte heeft ivm bestraling (littekenweefsel) huidproblematiek (…) veel smeersels vereist. (…)”
Op het e-mailbericht van Dr. [naam arts] dat dateert van 9 november 2017 (zie onder punt 6 van de rechtbankuitspraak) staat, voor zover relevant, nog het volgende vermeld:
“Patiënte in 2015 voor het laatst gezien, controle afgerond. (…)”
Tot de stukken behoort voorts een verklaring van de echtgenote door de gemachtigde verzonden aan de Belastingdienst bij brief van 15 januari 2018. In deze verklaring staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Geachte Belastinginspecteur,
Graag wil ik u persoonlijk vertellen van mijn huidproblemen. Een aantal jaren geleden heb ik borstkanker gehad. Ik ben toen heel veel bestraald en gelukkig hoefde ik toen de chemo niet.
Door de bestraling is mijn huid wel erg beschadigd, verbrand. Daardoor is mijn huid erg droog en trekkerig geworden. Het lijkt wel perkament en doet het altijd wel een beetje pijn.
Tot ongeveer half 2015 smeerde ik het dagelijks 2x in met vettige crèmes en vaseline om het maar vochtig en soepel te houden. Dit hoeft nu gelukkig niet meer elke dag. Alleen in de wat koudere periodes als het bv. vriest en geduurende het jaar. Bij droge lucht doe ik dit nu nog 1x en soms 2x per dag.
(…)”
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of de aanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd. Meer specifiek ligt de vraag voor of belanghebbende recht heeft op aftrek van dieetkosten en of belanghebbende voor het gehéle jaar 2015 recht heeft op aftrek van extra uitgaven voor kleding en beddengoed.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.