Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1786, 18/00382
Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1786, 18/00382
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 mei 2019
- Datum publicatie
- 17 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:1786
- Zaaknummer
- 18/00382
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Systeemfout in aangifteprogramma. Belanghebbende kon er, gelet op de rendementsgrondslag van € 551.584, in redelijkheid niet op vertrouwen dat zij of haar fiscale partner geen inkomstenbelasting over die grondslag moest betalen. Het is van algemene bekendheid dat bij een positief saldo van bezittingen en schulden van een aanzienlijke omvang belasting wordt geheven.
Uitspraak
Kenmerk 18/00382
23 mei 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[naam] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/5459 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.652 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.618.
Na tegen de aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 20 november 2017, de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 8 juni 2018 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit
sparen en beleggen indien wel rekening wordt gehouden met de heffingskorting
groene beleggingen;
- vermindert de beschikking belastingrente overeenkomstig en bepaalt dat deze
uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- gelast verweerder het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 juli 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 30 april 2019 is bij de griffie van het Hof een nader stuk van belanghebbende ingekomen. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2019. Namens belanghebbende is verschenen haar gemachtigde. Namens de inspecteur zijn verschenen F.W. Hilkemeijer en C.M. Zijlstra. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“Feiten
1. Eiseres was het gehele jaar 2015 gehuwd met [naam echtgenoot] , tevens haar gemachtigde. [naam echtgenoot] was derhalve het gehele jaar 2015 haar fiscale partner.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de rendementsgrondslag voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen vóór verdeling tussen beide fiscale partners € 551.584 bedroeg.
3. Eiseres en haar fiscale partner hebben apart aangifte gedaan. Eiseres heeft op
4 maart 2016 haar aangifte ib/pvv ingediend en daarin aangegeven dat haar aandeel in de rendementsgrondslag voordeel uit sparen en beleggen nihil is. De fiscale partner heeft in zijn aangifte eveneens aangegeven dat zijn aandeel in de rendementsgrondslag voordeel uit sparen en beleggen nihil is.
4. Bij brief van 12 juli 2017 heeft verweerder aan de fiscale partner bericht dat als aan beide partners niets is toegedeeld dit betekent dat het bedrag waarover het voordeel uit sparen en beleggen wordt berekend te laag is.
5. Bij brief van 17 juli 2017 heeft de fiscale partner in reactie daarop aan verweerder medegedeeld dat hij en eiseres akkoord gaan dat € 1 aan hem en € 551.583 aan eiseres wordt toegedeeld. Eiseres heeft deze brief medeondertekend.
6. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een aanslag ib/pvv opgelegd. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.652. Het
belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is in die aanslag overeenkomstig de door eiseres en haar fiscale voorgestelde verdeling van de rendementsgrondslag vastgesteld op € 6.618.”
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit en voegt hier nog de volgende feiten aan toe.
De uitspraak op bezwaar, gedagtekend 20 november 2017, luidt – voor zover relevant – als volgt:
“Samenvatting van uw bezwaar
Uw bezwaar heeft betrekking op:
- de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2015, aanslagnummer [aanslagnummer]
- dat u niet op de hoogte bent gesteld van het voornemen af te wijken van uw aangifte
Beoordeling van uw bezwaar
Ik ben van mening dat de aanslag juist is. (…)
In de aangifte had u een bedrag vermeld van € 550.538 (€ 593.198 bezittingen –
€ 42.660 heffingsvrij vermogen) voor de rendementsgrondslag sparen en beleggen. U heeft heel 2015 een fiscaal partner gehad, daarom kon u samen bepalen welk deel u daarvan aangeeft en welk deel uw partner aangeeft. Fiscale partners moeten samen 100% aangeven. Uit de aangifte was gebleken dat u en uw fiscale partner echter de belastbare rendementsgrondslag in het geheel niet aan elkaar hadden toegedeeld.
Tevens hebben wij geconstateerd dat de totale rendementsgrondslag voor sparen en beleggen € 551.584 (€ 594.244 bezittingen - € 42.660 heffingsvrij vermogen) bedraagt. Dit betekent dat het bedrag waarover het voordeel uit sparen en beleggen was berekend niet correct was.
Op 12 juli 2017 heeft mijn collega uw partner per brief op de hoogte gesteld van het bovenstaande. Mijn collega was van plan om bij de vaststelling van de aangifte 50% in aanmerking te nemen bij u en 50% bij uw partner.
In de brief van 17 juli 2017 heeft uw partner gereageerd op het voornemen om van de ingediende aangifte af te wijken. In deze brief, welke mede door u is ondertekend, geeft uw partner aan dat van de totale rendementsgrondslag, € 551.583 aan u moet worden toebedeeld.
Dat u niet expliciet op de hoogte bent gesteld van het voornemen om af te wijken van uw aangifte, is correct. Daar staat tegenover dat u zelf akkoord bent gegaan met de door uw partner aangegeven toedeling van het inkomen uit sparen en beleggen. De aanslagen van u en uw partner zijn vervolgens overeenkomstig dit verzoek vastgesteld.
In mijn brief van 5 oktober 2017 heb ik u in de gelegenheid gesteld een verdeling aan te geven die fiscaal wenselijk is, rekening houdend dat een andere verdeling gevolgen kan hebben voor de aanslag van uw partner. U heeft geen andere toedeling kenbaar gemaakt aan mij. (…)”
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is, evenals bij de rechtbank, in geschil of de aanslag niet te hoog is vastgesteld. Daarbij komt aan de orde of op grond van het vertrouwensbeginsel recht bestaat op de bij de aangifte toegepaste verdeling van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen. Voorts ligt voor de vraag of de inspecteur in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld omdat hij in zijn uitspraak niet op de gronden van het bezwaar zou zijn ingegaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.