Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1812, 18/00467

Gerechtshof Amsterdam, 28-05-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1812, 18/00467

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 mei 2019
Datum publicatie
17 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:1812
Zaaknummer
18/00467

Inhoudsindicatie

Artikel 7:15, lid 2, Algemene wet bestuursrecht; kostenvergoeding bezwaarfase; de aanslag is niet herzien wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid

Uitspraak

kenmerk 18/00467

28 mei 2019

uitspraak van derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[naam] , te [woonplaats] , belanghebbende,

gemachtigde: M. Collij,

tegen de uitspraak van 5 juli 2018 in de zaak met kenmerk HAA 18/164 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 3 maart 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.228 (hierna: de aanslag IB/PVV 2015).

1.2.

Bij uitspraak, gedagtekend 29 november 2017, is de inspecteur gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het door belanghebbende tegen de aanslag gemaakte bezwaar en heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2015 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.568. Het verzoek van belanghebbende om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is door de inspecteur afgewezen bij brief van 14 november 2017.

1.3.

Het hiertegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 5 juli 2018 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof ingekomen op 14 augustus 2018 en is aangevuld bij brief van 15 september 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2019. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen R. Amanchar en M.L.M. Wassenaar-Paaijens. De zitting is met toestemming van partijen bijgewoond door studenten van de Hogeschool Amsterdam.Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

In de uitspraak van de rechtbank zijn de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende is in deze uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“1. Op 18 februari 2016 heeft eiser zijn aangifte IB/PVV over 2015 ingediend, waarbij specifieke zorgkosten zijn opgevoerd. Het bedrag aan specifieke zorgkosten is als volgt opgebouwd:

Kosten medicijnen € 60

Uitgaven voor vervoer ivm ziekte of invaliditeit € 75

Dieetkosten € 200

Extra uitgaven voor kleding en beddengoed € 620

Genees- en heelkundige hulp € 402 +

Uitgaven specifieke zorgkosten voor toepassing verhoging € 1.357

Verhoging specifieke zorgkosten € 1.080 +

Totaal uitgaven specifieke zorgkosten € 2.437

Drempel uitgaven specifieke zorgkosten € 492 -/-

Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten € 1.945

2. Verweerder heeft eiser op 15 juli 2016 een vragenbrief gezonden, waarbij is gevraagd naar een specificatie van de specifieke zorgkosten. Hierbij is voor wat betreft de aftrek voor kleding en beddengoed onder meer gevraagd naar: de naam en geboortedatum van degene voor wie de uitgaven zijn gedaan; een beschrijving van de aard van de ziekte of invaliditeit; een overzicht van alle uitgaven voor kleding en beddengoed voor deze persoon en de nota’s en betalingsbewijzen van al deze uitgaven.

3. Verweerder heeft eiser op 27 oktober 2016 een voornemen af te wijken van de aangifte gestuurd, waarbij verweerder aangeeft voornemens te zijn om alle specifieke zorgkosten te weigeren. Verweerder geeft in deze brief aan dat hij in zijn brief van 15 juli 2016 heeft gevraagd om informatie en dat hij die informatie nog niet heeft ontvangen.

4. Eiser heeft hierop bij brief van 25 augustus 2016 gereageerd. Bij deze brief heeft eiser diverse stukken overgelegd, waaronder een foto van eisers partner geportretteerd achter een aantal dozen inlegkruisjes van de merken Always en Cosmea, een ongedateerde maar wel ondertekende dieetverklaring 2015 waarbij is bijgeschreven “Patiënt heeft last van eczeem en patiënte van incontinentie” en diverse nota’s.

5. Verweerder heeft eiser op 14 november 2016 een tweede voornemen af te wijken van de aangifte gestuurd, waarbij wordt opgemerkt dat met de eerdere informatie rekening wordt gehouden en wordt aangegeven dat verweerder voornemens is om de extra uitgaven voor kleding en beddengoed te corrigeren met een bedrag van € 310 naar € 310 (waarbij de uitgaven voor kleding en beddengoed voor wat betreft de incontinentieproblemen van eisers partner zijn toegekend, maar niet het eczeem van eiser), de kosten voor medicijnen te corrigeren met € 60 naar nihil en de kosten voor medische hulp te corrigeren met € 321 naar € 81. Hij is voornemens om de aftrek te bepalen op € 836. In deze brief is gevraagd om een reactie te geven vóór 29 november 2016. Op deze brief is geen reactie gekomen.

6. Met dagtekening 3 maart 2017 is de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.228, waarbij rekening is gehouden met een aftrek van specifieke zorgkosten van € 836 voor eiser.

7. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft zijn bezwaarschrift nader gemotiveerd in zijn brief van 17 mei 2017, binnengekomen bij verweerder op 19 mei 2017. In het bezwaarschrift wordt, voor zover van belang, vermeld:

“De huisarts heeft expliciet op de dieetverklaringen mee verklaard dat cliënt last heeft van eczeem en zijn echtgenote van incontinentie. De incontinentie heeft u wel geaccepteerd, doch de huidaandoening van cliënt niet. Ik sluit nogmaals de dieetverklaring bij, welke reeds in uw bezit is alsmede een afschrift daarvan voordat de huisarts tot ondertekening en stempeling is overgegaan. U kunt zich er dus met volledige zekerheid van vergewissen dat er na ondertekening door de dokter niets aan de dieetverklaring is toegevoegd. Tevens sluit ik nog een stukje uit het patiëntendossier bij waaruit blijkt dat het nog steeds gaande is, zodat aan de 1 jaars eis van de URIB is voldaan.”

Bij de motivering van het bezwaarschrift is een getekende en ongetekende versie van de dieetverklaringen 2015 gevoegd. Op beide staat geschreven “Patiënt heeft last van eczeem en patiënte van incontinentie”. Verder is een printscreen van het patiëntendossier bijgevoegd, waaruit – voor zover van belang – blijkt:

“28-11-2016 Diabetes Mellitus type II

08-12-2016 li voet eczeem, gebruikt vasaline”

8. Naar aanleiding van het door eiser ingediende bezwaarschrift met bijlagen is door verweerder met dagtekening 28 september 2017 een voornemen om afwijzing van het bezwaarschrift gestuurd. Verweerder geeft aan dat hij de extra uitgaven voor kleding en beddengoed ten aanzien van eisers eczeem niet accepteert en er staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:

“U heeft de opmerking geplaatst op de dieetverklaring dat uw cliënt last heeft van eczeem. De huisarts heeft dit op enig moment in 2016 ondertekend. (datum van ondertekening ontbreekt op de dieetverklaring). Uw cliënt heeft eind 2016 zijn huisarts gebeld met de mededeling dat hij last heeft van eczeem en vaseline smeert. (journaal patiëntendossier t.b.v. uw cliënt) Tevens blijkt dat hij al eerder zalf heeft gehad. Uit niets blijkt dat de huisarts het eczeem heeft gediagnostiseerd maar wel dat dit in het patiëntendossier is opgenomen na een telefonische mededeling. Het is dus mogelijk dat de huisarts de dieetverklaring met uw opmerking betreffende eczeem heeft getekend omdat hij op het moment van ondertekening bekend was van de telefonische mededeling van uw cliënt dat hij last heeft van eczeem. Naar mijn mening is dan ook niet gebleken dat uw cliënt gedurende een periode van minimaal een jaar onafgebroken last heeft van eczeem. Tevens is eczeem in het algemeen een aandoening welke na behandeling over is.”

9. Als reactie hierop heeft eiser op 19 oktober 2017 een brief aan verweerder gestuurd, waarbij hij een tweetal verklaringen heeft gevoegd. Eén verklaring is van eiser zelf omtrent zijn eczeem en één verklaring is van eisers partner. Eiser verklaart dat het eczeem in 2006 is begonnen, dat hij bij de huisarts is geweest en zalf heeft gekregen dat tijdelijk werkte en vervolgens na een tijd met vaseline is begonnen. Eiser verklaart dat als hij stopt met de vaseline, het eczeem terugkomt en dat dit het gevolg is van diabetes type 2.

10. In de brief van 14 november 2017 deelt verweerder eiser mee dat hij naar aanleiding van de reactie op de brief van 28 september 2017 alsnog de forfaitaire aftrek in verband met de extra uitgaven voor kleding en beddengoed voor eisers eczeem alsnog verleend.

11. Naar aanleiding hiervan is in de uitspraak op bezwaar alsnog een forfaitair bedrag in verband met eisers eczeem toegekend en derhalve de extra uitgaven voor kleding en beddengoed uiteindelijk vastgesteld op € 620. Door verweerder is geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat het oorspronkelijke besluit volgens hem niet is herzien wegens een onrechtmatigheid die aan hem is te wijten.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.

4 Beoordeling van het geschil

5 5. Kosten

6 Beslissing