Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-04-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1836, 18/00440

Gerechtshof Amsterdam, 30-04-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1836, 18/00440

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 april 2019
Datum publicatie
24 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:1836
Formele relaties
Zaaknummer
18/00440
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 8.14a, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 44b

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Inkomensafhankelijke combinatiekorting. Kind behoort niet tegelijkertijd tot het huishouden van diens beide ouders. Kind verblijft niet doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in elk van beide huishoudens. Geen sprake van schending van het vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

Kenmerk 18/00440

30 april 2019

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/5357 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

(gemachtigde: H. Ahdid).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.832.

1.2.

Na tegen de hiervoor vermelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 2 november 2017, die aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 28 juni 2018 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 juli 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2019. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 26 februari 2019 verzonden naar zijn adres [te Z] , is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 27 februari 2019 bezorgd op het adres van belanghebbende en is voor de ontvangst getekend.

Namens de inspecteur zijn verschenen H. Ahdid en mr. J.H. van Wier.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiser is in het onderhavige jaar woonachtig in [Z] . Hij heeft samen met zijn ex-partner, mevrouw [A] , een dochter [B] (hierna: het kind). Het kind is op 17 februari 2010 in [C] , Italië geboren. Het kind staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen in Nederland, maar woont bij de moeder in Italië.

2. Tussen de ex-partners zijn afspraken gemaakt over onder andere de omgang met het kind. De afspraken zijn vastgelegd in een door tussenkomst van een Italiaanse rechter opgestelde overeenkomst. Deze overeenkomst, evenals een niet-officiële vertaling van de overeenkomst behoort tot de gedingstukken. In de overeenkomst staat onder andere dat eiser een omgangsregeling heeft waarbij hij zijn dochter om de maand in [C] ziet en om de twee maanden in Nederland. Hierover is de volgende passage in de overeenkomst opgenomen:

“ [B] ’s exclusieve afhankelijkheid van de zorg van haar moeder, het vinden van haar vader in het buitenland, met een plaatsing en verblijf op hetzelfde waar zij gewoonlijk woont, en met het recht van de vader tot omgang te krijgen om de maand in [C] en om de 2 maanden in Nederland.”

3. Eiser heeft in zijn aangifte de inkomensafhankelijke combinatiekorting als aftrekpost aangegeven. Verweerder is van de aangifte afgeweken en heeft de aanslag IB/PVV vastgesteld zonder toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting.”

2.2.

Het Hof gaat uit van dezelfde feiten; met dien verstande dat belanghebbende stelt dat hij en mevrouw [A] ‘nog samen’ zijn. Het Hof zal er dientengevolge niet van uitgaan dat - anders dan de rechtbank onder 1 heeft vastgesteld - deze mevrouw zijn ‘ex-partner’ is. Tevens zal het Hof het door de rechtbank vastgestelde feit ‘Het kind staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen in Nederland’ (BRP) niet overnemen. Het kind stond blijkens adresgegevens van de gemeente [Z] ‘slechts’ tot 16 juni 2014 ingeschreven in de Basisregistratie Personen in Nederland.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of de inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing