Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1977, 18/00350, 18/00351, 18/00352
Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1977, 18/00350, 18/00351, 18/00352
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 mei 2019
- Datum publicatie
- 11 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:1977
- Zaaknummer
- 18/00350, 18/00351, 18/00352
Inhoudsindicatie
In geschil is of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard; prematuur ingediend beroepschrift
Uitspraak
kenmerken 18/00350, 18/00351 en 18/00352
21 mei 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] , wonende te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 3 mei 2018 in de zaken met kenmerk HAA 16/5412, 16/5413 en 16/5414 van de rechtbank Noord Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 met dagtekening 30 juli 2016 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.059.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 met dagtekening 30 juli 2016 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.288.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 met dagtekening 16 maart 2016 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.523.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 met dagtekening 16 maart 2016 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd.
De inspecteur heeft op 28 september 2016 bezwaarschriften ontvangen tegen de navorderingsaanslagen ib/pvv 2011 en 2012 en de aanslagen ib/pvv 2013 en Zvw 2013.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld, door de rechtbank ontvangen op 30 november 2016.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 23 december 2016 de bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard en de verzoeken om ambtshalve vermindering afgewezen.
Bij uitspraak van 3 mei 2018 heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 juni 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Van belanghebbende zijn op 10 oktober 2018 en 25 maart 2019 nadere stukken ontvangen (deze zijn doorgezonden aan de wederpartij).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2019. Aldaar is belanghebbende met zijn partner verschenen en namens de inspecteur V.D.R.M. van Schijndel en mr. J.H. van Wier. Ter zitting zijn de zaken van belanghebbende, met kenmerken 18/00350, 18/00351, 18/00352 en 18/00353, gezamenlijk behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Geschil in hoger beroep
In geschil is of de belanghebbende terecht niet ontvangen is in zijn beroep bij de rechtbank. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, houdt partijen verdeeld of de bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het materiële geschil betreft correcties op de PGB-inkomsten (in alle jaren).
3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
“Ontvankelijkheid van de beroepen
6. Eiser heeft op 30 november 2016 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brieven van 1 december 2016 een voornemen tot afwijking verzonden en bij uitspraken op bezwaar gedateerd 23 december 2016 op de bezwaren van eiser besloten. Uit het vorenstaande volgt dat het beroepschrift voor het begin van de beroepstermijn is ingediend. Een voor het begin van de termijn ingediend beroepschrift dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Niet-ontvankelijkverklaring blijft slechts achterwege indien de uitspraak op bezwaar ten tijde van de indiening van het beroepschrift reeds tot stand was gekomen of nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat op 30 november 2016 nog geen voornemen tot afwijzing was en eiser ook niet kon menen dat de uitspaak op bezwaar reeds tot stand was gekomen. De rechtbank concludeert daarom dat het beroepschrift prematuur is ingediend en niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6. Dit oordeel van de rechtbank brengt met zich dat de rechtbank niet toekomt aan een bespreking van de ontvankelijkheid van de bezwaarschriften noch aan het materiële geschil.
7. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen niet-ontvankelijk te worden verklaard.”