Gerechtshof Amsterdam, 25-06-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2243, 17/00278, 17/00279, 18/00129
Gerechtshof Amsterdam, 25-06-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2243, 17/00278, 17/00279, 18/00129
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 25 juni 2019
- Datum publicatie
- 11 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:2243
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:179
- Zaaknummer
- 17/00278, 17/00279, 18/00129
Inhoudsindicatie
Belanghebbende komt in bezwaar tegen de beschikking toeslagen voor zover deze betrekking heeft op het inkomensgegeven van de ex-partner. Het Hof acht het bezwaar ontvankelijk en vermindert het inkomensgegeven van de ex-partner.
Uitspraak
kenmerken 17/00278, 17/00279 en 18/00129
25 juni 2019
uitspraak van derde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering, Bon Legal LLP te Amsterdam,
tegen de uitspraak van 14 april 2017 in de zaken met kenmerk HAA 16/798 en 16/4100 en de uitspraak van 8 februari 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/2772 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij ten name van belanghebbende gegeven beschikkingen, gedagtekend 31 juli 2015, heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan belanghebbende over het berekeningsjaar 2013 de volgende toeslagen vastgesteld (hierna: de beschikking toeslagen 2013):
- zorgtoeslag nihil;
- kindgebonden budget nihil;
- kinderopvangtoeslag € 964.
Gelijktijdig met de beschikking toeslagen 2013 zijn (vervat in één geschrift) de volgende inkomensgegevens bekendgemaakt:
- belanghebbende € 32.393
- [Y] € 19.000
Belanghebbende heeft op 11 september 2015 bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1.1 vermelde beschikking met de grief dat de daarbij in aanmerking genomen inkomensgegevens te hoog zijn vastgesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaarschrift voor de behandeling van de onder 1.1.2 vermelde grief bij brief van 23 oktober 2015 doorgezonden naar de in artikel 21b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bedoelde inspecteur.
De inspecteur heeft het bezwaarschrift bij uitspraak van 29 december 2015 afgewezen. Deze uitspraak is door de rechtbank aangemerkt als een uitspraak op een bezwaar dat op de voet van artikel 22j, tweede lid, AWR is ingediend, gericht tegen de gelijktijdig met de beschikking toeslagen 2013 bekendgemaakte inkomensgegevens van belanghebbende en [Y] , de ex-partner van belanghebbende (hierna: de ex-partner) (kenmerk rechtbank: 16/798). Tevens heeft de rechtbank de uitspraak aangemerkt als een (afwijzende) voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 21k, tweede lid, AWR, (kenmerk rechtbank: 16/4100).
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.1.4 bedoelde uitspraak en beschikking (rechtstreeks) beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 14 april 2017 als volgt beslist (waarbij belanghebbende als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’ is aangeduid):
“De rechtbank:
HAA 16/798
- verklaart het beroep inzake de inkomensgegevens van eiseres en de ex-partner gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 742,50, en
- gelast verweerder het betaalde griffierecht ad € 46 aan eiseres te vergoeden.
HAA 16/4100
- verklaart het beroep inzake de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van het inkomensgegeven van eiseres ongegrond, en
- verklaart het beroep inzake de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van het inkomensgegeven van de ex-partner niet-ontvankelijk.”
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep van belanghebbende (kenmerk Hof: 17/00278 respectievelijk 17/00279) is bij het Hof ingekomen op 23 mei 2017 en aangevuld bij brief van 19 juni 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 17 juli 2018 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2018. Ter zitting zijn verschenen belanghebbende en voornoemde gemachtigde, alsmede mrs. Z.C. Hidding en H.J.E.M. Bos namens de inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Bij ten name van belanghebbende gegeven beschikkingen, gedagtekend 5 januari 2017, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan belanghebbende over het berekeningsjaar 2014 de volgende toeslagen vastgesteld (hierna: de beschikking toeslagen 2014; de beschikking toeslagen 2013 en de beschikking toeslagen 2014 gezamenlijk: de beschikkingen toeslagen):
- zorgtoeslag nihil;
- kindgebonden budget € 492;
Gelijktijdig met de beschikking toeslagen 2014 zijn (vervat in één geschrift) de volgende inkomensgegevens bekendgemaakt:
- belanghebbende € 21.113
- de ex-partner € 19.000
Belanghebbende heeft op 2 februari 2017 bezwaar gemaakt tegen de onder 1.2.1 vermelde beschikking met de grief dat het daarbij in aanmerking genomen inkomensgegeven van de ex-partner te hoog is vastgesteld.
De inspecteur heeft het bezwaar tegen het gelijktijdig met de beschikking toeslagen 2014 bekendgemaakte inkomensgegeven 2014 van de ex-partner niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 8 februari 2018 heeft de rechtbank het beroep tegen de uitspraak van de inspecteur ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep van belanghebbende (kenmerk Hof: 18/00129) is bij het Hof ingekomen op 20 maart 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 31 augustus 2018 betreffende de zaken met de kenmerken 17/00278, 17/00279 en 18/00129, heeft het Hof aan partijen een voorlopig oordeel medegedeeld, het onderzoek heropend en vragen aan partijen gesteld.
Bij brief van 4 oktober 2018 heeft de inspecteur gereageerd op de brief van het Hof van 31 augustus 2018.
Bij brief van 2 november 2018 heeft het Hof partijen nader geïnformeerd en een nadere vraag aan partijen gesteld.
Bij brief van 15 november 2018 [Hof: per abuis gedagtekend 15 oktober 2018] heeft de inspecteur gereageerd op de brief van het Hof van 2 november 2018.
Bij brief van 16 november 2018 heeft belanghebbende gereageerd op de brief van het Hof van 2 november 2018.
Het Hof heeft vervolgens de hoger beroepen naar een geheimhoudingskamer verwezen voor het antwoord op de vraag of het beroep van de inspecteur op beperkte kennisneming gerechtvaardigd is.
De zaken met de kenmerken 17/00278, 17/00279 en 18/00129 zijn ter zitting van 22 januari 2019 behandeld door de geheimhoudingskamer van het Hof. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en voornoemde gemachtigde, alsmede H.J.E.M. Bos namens de inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat reeds aan partijen is toegezonden.
De geheimhoudingskamer van het Hof heeft op 14 januari 2019 in een tussenuitspraak beslist dat het beroep van de inspecteur op beperkte kennisneming ten dele gerechtvaardigd is.
Bij brief van 4 februari 2019 heeft het Hof de inspecteur verzocht of hij voornemens is de tussenuitspraak na te komen. Een afschrift van deze brief is aan belanghebbende toegezonden.
Op 11 februari 2019 zijn van de inspecteur naar aanleiding van de tussenuitspraak van de geheimhoudingskamer nadere stukken ontvangen. Een afschrift hiervan is aan belanghebbende toegezonden.
Het onderzoek in de zaken met kenmerk 17/00278 en 17/00279 is voortgezet ter nadere zitting van 3 april 2019. Gelijktijdig is de zaak van belanghebbende met kenmerk 18/00129 behandeld. Ter zitting zijn verschenen belanghebbende en voornoemde gemachtigde, alsmede namens de inspecteur mrs. Z.C. Hidding en H.J.E.M. Bos. Partijen hebben verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat – voor zover nodig – stukken van de ene zaak ook als gedingstuk in de andere zaak worden aangemerkt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 2. Feiten
In de uitspraak van de rechtbank voor het jaar 2013 zijn de navolgende feiten vastgesteld.
“1. In het jaar 2013 stond eiseres op hetzelfde adres ingeschreven als de ex-partner en hun beide kinderen. Vanaf het jaar 2015 is de ex-partner op een ander adres ingeschreven.
2. Verweerder heeft de aan eiseres opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013, vastgesteld met dagtekening 8 mei 2015, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.393.
3. Verweerder heeft de aan de ex-partner opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 ambtshalve vastgesteld met dagtekening 17 juni 2015, berekend naar een geschat belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.000.”
In de uitspraak van de rechtbank voor het jaar 2014 zijn onder meer de navolgende feiten vastgesteld:
“1. In het jaar 2014 stond eiseres op hetzelfde adres ingeschreven als de ex-partner en hun beide kinderen. Vanaf het jaar 2015 is eiseres op een ander adres ingeschreven.
2. Op 6 januari 2017 is de definitieve berekening toeslagen over het jaar 2014 vastgesteld. De toeslagen zijn berekend op basis van de volgende toetsingsinkomens: eiseres: € 21.113 en [Y] : € 19.000. Op basis van deze toetsingsinkomens is de zorgtoeslag op nihil vastgesteld en is het kindgebonden budget op € 492 vastgesteld.
3. Met dagtekening 30 november 2017 is een definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) voor het jaar 2014 aan eiseres opgelegd. Het verzamelinkomen van eiseres is vastgesteld op € 21.113.”
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd. Het Hof zal dan ook van die feiten uitgaan. Het Hof voegt daar nog het volgende aan toe.
In de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de beschikking toeslagen 2013 is onder meer het volgende vermeld:
“Op 11 september 2015 ontving de Belastingdienst uw brief waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het (…) vastgesteld toetsingsinkomen (…).(…)U bezwaar is gericht tegen de hoogte van het toetsingsinkomen.”
In de brief van het Hof van 31 augustus 2018 is onder meer het volgende vermeld:
“Het Hof bericht u dat het tot het voorlopig oordeel is gekomen dat belanghebbende ontvankelijk is in het door haar op de voet van artikel 21j, tweede lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ingediende bezwaar tegen het inkomensgegeven van (…) de ex partner van belanghebbende (…), als bekendgemaakt in de ten name van haar genomen beschikking ‘Definitieve berekening Toeslagen’ van 31 juli 2015 (hierna: het besluit). Het Hof zal dit oordeel in de uitspraak motiveren.
Dit voorlopig oordeel betekent dat het Hof het onderzoek heropent, nu partijen in geval van een ontvankelijkheid van het ingediende bezwaar te kennen hebben gegeven dat zij wensen dat het Hof, in plaats van de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, een beslissing neemt over de juistheid van het in het besluit bekendgemaakte inkomensgegeven van [de ex-partner].
Het voorlopig oordeel houdt tevens in dat de inspecteur de stukken dient te overleggen die betrekking hebben op de vaststelling van het inkomensgegeven van [Y] voor het jaar 2013. De inspecteur wordt verzocht deze stukken, waaronder in ieder geval het controlerapport dat ter zitting van het Hof ter sprake kwam en waarop de ambtshalve aanslag inkomstenbelasting/premieheffing 2013 ten name van [de ex-partner] - naar de inspecteur heeft verklaard - (mede) is gebaseerd, op een termijn van drie weken na dagtekening van deze brief te overleggen.
Bij de beoordeling van de juistheid van (de hoogte van) het in het besluit opgenomen inkomensgegeven van [de ex-partner] zal onder meer de vraag aan de orde komen of de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing kan zijn bij de beoordeling van het door belanghebbende ingediende bezwaar/beroep tegen het besluit. Aanleiding daarvoor is dat [Y] voor het jaar 2013 kennelijk geen aangifte inkomstenbelasting/premieheffing (ib/ph) heeft gedaan en (verondersteld dat hij tot het doen van aangifte is uitgenodigd) de ‘omkering’ in geval van een bezwaar/beroep tegen de aan hem opgelegde aanslag ib/ph 2013 op grond van artikel 25, derde lid / 27 e, eerste lid, AWR van toepassing zou zijn. Het gaat hier - met andere woorden - om de vraag of de bij de beoordeling van de aanslag geldende ‘omkering van de bewijslast’ doorwerkt in de beoordeling van het inkomensgegeven van de ex partner.
Partijen wordt verzocht zich schriftelijk uit te laten over de (rechts)vraag of de ‘omkering’ doorwerkt in de beoordeling van het in het besluit opgenomen inkomensgegeven van [Y] .
Tijdens de zitting is aan de orde gekomen dat het Hof de aanhangige hogerberoepsprocedure van belanghebbende over het jaar 2014 (kenmerk Hof: 18/00129) bij de onderhavige procedure zal betrekken. Naar aanleiding daarvan deelt het Hof u mede dat het in de zaak over het jaar 2014 tot hetzelfde voorlopige oordeel gekomen als het hierboven vermelde voorlopig oordeel in de zaak over het jaar 2013. Het verzoek aan de inspecteur stukken te overleggen die betrekking hebben op de vaststelling van het inkomensgegeven van [de ex-partner] geldt derhalve ook voor het jaar 2014. Het verzoek aan partijen zich uit te laten over een (eventuele) doorwerking van de omkering (als hiervoor vermeld) geldt uiteraard eveneens voor de zaak betreffende het jaar 2014.”
In de brief van de inspecteur van 4 oktober 2018 is onder meer het volgende vermeld:
“Bij nader inzien ben ik van mening dat ik aan uw verzoek de op de aanslag betrekking hebbende stukken over te leggen, niet tegemoet kan komen. Omdat eiseres naar mijn mening geen belanghebbende kan zijn ten aanzien van het vastgestelde inkomensgegeven van haar ex-partner, zou ik mijn geheimhouding schenden als ik de gevraagde stukken wel inbreng in deze procedure. Het betreft namelijk stukken die zien op de (totstandkoming van) de aanslag van de ex-partner.”
In de brief van het Hof van 2 november 2018 is onder meer het volgende vermeld:
“Het Hof heeft kennis genomen van de brief van de inspecteur van 4 oktober 2018, in antwoord op de brief van het Hof van 31 augustus 2018.
Het Hof constateert dat de inspecteur niet wenst te voldoen aan het verzoek van het Hof tot overlegging van stukken die betrekking hebben op het inkomensgegeven van de ex-partner van belanghebbende.
Het Hof houdt partijen voor dat het Hof uit dit niet-voldoen de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen (artikel 8:31 Algemene wet bestuursrecht). Het Hof stelt partijen in de gelegenheid zich over de toepassing van artikel 8:31 Algemene wet bestuursrecht in het onderhavige geval uit te laten en verzoekt partijen het Hof daarover te informeren.
Het Hof verwacht uw reactie binnen twee weken na dagtekening van deze brief.”
Hierop heeft de inspecteur bij brief van 15 november 2018 diverse stukken overgelegd en heeft hij ter zake daarvan een beroep gedaan op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Na de uitspraak van de geheimhoudingskamer heeft de inspecteur bij zijn brief van 8 februari 2019 stukken overgelegd waarvan het Hof in de hoofdzaak en belanghebbende hebben kunnen kennisnemen. Het gaat onder meer om de volgende stukken.
Een rapport van een ten aanzien van de ex-partner ingesteld boekenonderzoek, gedagtekend 26 februari 2015, vermeldt onder meer het volgende:
“BedrijfsactiviteitenDe activiteiten van de onderneming bestaa[n] uit het exploiteren van een massagepraktijk. Deze werkzaamheden worden zowel op het privé adres van de [ex-partner] als op locatie verricht. De clientèle van de onderneming bestaat uit één zakelijke cliënt, te weten [naam klant] . De overige cliënten zijn particulieren.De onderneming hanteert de handelsnaam [naam onderneming] .
Verloop onderzoek(…) Op 29 augustus 2014 heeft het onderhoud plaatsgevonden. Tijdens het onderhoud verklaarde belastingplichtige, dat als gevolg van zijn privé problemen en het ontbreken van administratieve know how vanaf april 2013- buiten de facturatie aan [naam klant] geen administratie is verwerkt- wel massage werkzaamheden zijn verricht, maar vanwege het ontbreken van administratieve know how gemakshalve nihil aangiften voor de omzetbelasting zijn ingediend. (…)Met belastingplichtige zijn (…) afspraken gemaakt.(…)Belastingplichtige zou de belastingdienst wekelijks over de ontwikkelingen van bovengenoemde afspraken informeren. Na een tweetal mailtjes/telefoontjes heeft belastingplichtige niets meer van zich laten horen.(…)Hierna is een afspraak gemaakt met (…) [naam klant] (…) (…). Tijdens het onderzoek werd duidelijk, dat belastingplichtige in de jaren 2013 en 2014 stoel massagewerkzaamheden heeft verricht.(…)Belastingplichtige verklaarde over zijn werkzaamheden bij [naam klant] het volgende:
- -
-
2 a 3 dagen per maand worden de stoelmassages voor werknemers van [naam klant] verricht.
- -
-
Deze werkzaamheden vinden plaats op de locatie van [naam klant] .
- -
-
Een stoelmassage duurt 20 minuten.
- -
-
Belastingplichtige verricht de werkzaamheden met een eigen massagestoel.
- -
-
Er zijn alleen mondelinge afspraken en geen contract.
(…)Uit de door (…) [naam klant] overgelegde facturen van het jaar 2013 bleek, dat belastingplichtige 3 a 4 dagen per maand de stoelmassage werkzaamheden [verrichtte](…)Voor het jaar 2014 heeft belastingplichtige nog niet gefactureerd.
(…)Belastingplichtige hanteerde in het jaar 2013 een uurtarief a € 62,50 (exclusief btw). Voor het jaar 2014 had[den] belastingplichtige en [naam klant] een tarief a € 25 (inclusief btw) per massage afgesproken.
- ParticulierenBelastingplichtige verklaarde over zijn particuliere cliënten het volgende:
- -
-
De massages werden op afspraak verricht.
- -
-
De afspraken werden in een agenda bijgehouden.
- -
-
Een massage duurde 3 uur.
- -
-
Voor oude particuliere cliënten werd in het jaar 2013 een prijs ad € 65 (inclusief btw) per massage gehanteerd. Voor nieuwe particuliere cliënten werd een prijs ad € 90 (inclusief btw) per massage gehanteerd.
- -
-
Voor de particuliere cliënten werd in het jaar 2014 een prijs ad € 90 per massage gehanteerd.
- -
-
In het jaar 2013 zouden gemiddeld 10 massages per maand zijn verricht.
- -
-
In het jaar 2014 zouden als gevolg van de recessie het aantal massages per maand zijn verminderd.
(…)Berekening omzet voor het jaar 2013Belastingplichtige heeft geen administratie overgelegd. (…)[naam klant]Belastingplichtige heeft geen facturen overgelegd. Via een derde onderzoek bij [naam klant] zijn de facturen in het bezit van de Belastingdienst gekomen.(…) omz(ex btw)(…) € 11.031,25(…)Particulieren(…) omzet (excl. btw)(…) € 7.686Berekening omzet voor het jaar 2014Belastingplichtige heeft geen administratie overgelegd. Belastingplichtige zou geen administratie hebben verwerkt. Als gevolg hiervan is de hoogte van de omzet van het jaar 2013 aangehouden.
[naam klant] Hoewel belastingplichtige stoelmassagewerkzaamheden heeft verricht, is er niet gefactureerd.(…)Omzet (excl btw) € 11.031(…)ParticulierenBelastingplichtige heeft verklaard het hele jaar massagewerkzaamheden te hebben verricht.Omzet (excl. btw) € 7.686”
Met dagtekening 17 juni 2015 en 19 oktober 2016 zijn ten name van de ex-partner voor de jaren 2013 en 2014 aanslagen inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen opgelegd naar belastbaar inkomens uit werk en woning van € 19.000.
In een op 14 december 2018 door de Belastingdienst van de ex-partner ontvangen aangifte inkomstenbelasting/premieheffing 2013 (bedragen in €) is vermeld:
“Bruto resultaat uit werkzaamheden 19.093Totaal kosten bij resultaat uit werkzaamheden 5.767”
Als omschrijving is met betrekking tot deze werkzaamheden en kosten vermeld: “ [naam onderneming] ”.
In een op 14 december 2018 door de Belastingdienst van de ex-partner ontvangen aangifte inkomstenbelasting/premieheffing 2014 (bedragen in €) is vermeld:
“Bruto resultaat uit werkzaamheden 1.235Totaal kosten bij resultaat uit werkzaamheden 1.546aangegeven verzamelinkomen -/- 2.686”
Als omschrijving is met betrekking tot de werkzaamheden vermeld: “ [naam onderneming] ”.
In een brief van de inspecteur aan de ex-partner van 5 februari 2019 is onder meer het volgende vermeld:
“U hebt in december 2018 een verzoek ingediend voor ambtshalve vermindering van uw aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van de jaren 2013 en 2014.(…)U kreeg die aanslagen omdat u destijds geen aangiften hebt gedaan. (…)Om uw bezwaar goed te kunnen beoordelen, heb ik meer informatie nodig. Ik verzoek u de volgende vragen te beantwoorden (…).Ik zou graag uw verzoeken voor deze oudere jaren zo spoedig mogelijk willen afhandelen. Daarom wil ik u vragen om uiterlijk binnen twee weken te reageren op mijn informatieverzoek.”
3 3. Geschil in hoger beroep
In geschil tussen partijen is:
1. Of belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar tegen de gelijktijdig met de beschikkingen toeslagen bekend gemaakte inkomensgegeven 2013 en 2014 van de ex-partner
2. Indien voormelde vraag bevestigend wordt beantwoord: of de inkomensgegevens van de ex-partner tot te hoge bedragen voor de onderhavige jaren zijn vastgesteld.
In hoger beroep zijn de gelijktijdig met deze beschikkingen bekend gemaakte inkomensgegevens van belanghebbende niet (meer) in geschil.