Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2495, 18/00170

Gerechtshof Amsterdam, 18-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2495, 18/00170

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 juli 2019
Datum publicatie
31 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:2495
Zaaknummer
18/00170

Inhoudsindicatie

Bevoegdheid belastingrechter inzake verrekening en kwijtschelding van IB-aanslagen. Het Hof oordeelt, evenals de rechtbank, dat niet de belastingrechter, maar de civiele rechter bevoegd is.

Uitspraak

Kenmerk 18/00170

18 juli 2019

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te Amsterdam, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/3210 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de ontvanger van de Belastingdienst, ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het belastingjaar 2014 een negatieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd. Bij brief van 10 juni 2015 is aan belanghebbende een mededeling gedaan ter zake van verrekening van het bedrag van de negatieve aanslag.

1.2.

Belanghebbende heeft met dagtekening 12 juni 2015 bezwaar gemaakt tegen voormelde verrekening. Dit bezwaar is door de ontvanger niet gehonoreerd. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 27 februari 2018 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard en bepaald dat ter zake uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 april 2018. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2019. Belanghebbende is verschenen. Namens de ontvanger is verschenen E. Snuverink. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de ontvanger als ‘verweerder’):

“1. Partijen hebben over verschillende aanslagen ib/pvv en beschikkingen toeslagen met elkaar gecorrespondeerd.

2. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een negatieve aanslag ib/pvv opgelegd ten bedrage van € 2.040. Verweerder heeft eiser bij brief van 10 juni 2015 een mededeling gedaan ter zake van verrekening van het bedrag van € 2.040. Er is een bedrag van € 1.822 verrekend met het op dat moment openstaande bedrag van de aanslag ib/pvv 2006. Voorts is een bedrag van € 218 verrekend met het op dat moment openstaande bedrag van de aanslag ib/pvv 2009.

3. Verweerder heeft met dagtekening 3 december 2015 de openstaande bedragen op de aanslagen [het Hof leest: belastingaanslagen] ib/pvv 2009 tot en met 2013 kwijtgescholden op basis van de persoonlijke en financiële omstandigheden van eiser.”

2.2.

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit en voegt daar nog het volgende aan toe.

2.3.

De ontvanger heeft met dagtekening 16 maart 2018 kwijtschelding verleent van de op de aanslagen IB 2002, 2003 en 2004 openstaande bedragen.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is de manier waarop de ontvanger is overgegaan tot kwijtschelding en verrekening van belastingaanslagen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

6 Kosten

7 Beslissing