Gerechtshof Amsterdam, 11-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2558, 18/00515
Gerechtshof Amsterdam, 11-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2558, 18/00515
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 juli 2019
- Datum publicatie
- 24 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2019:2558
- Zaaknummer
- 18/00515
Inhoudsindicatie
Fiscaal procesrecht. Dwangsom. Premature ingebrekestelling. Beroep is terecht niet-ontvankelijk verklaard. De zaak wordt desondanks teruggewezen naar de rechtbank voor zover het gaat om de naheffing parkeerbelasting, zodat de behandeling daarvan kan worden gevoegd met het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen de inmiddels gedane uitspraak op bezwaar betreffende die naheffing parkeerbelasting.
Uitspraak
Kenmerk 18/00515
11 juli 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer),
tegen de uitspraak van 24 augustus 2018 in de zaak met kenmerk AMS 18/1423 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, gedagtekend 12 november 2016.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
Na daartegen door belanghebbende ingesteld beroep heeft de rechtbank uitspraak gedaan op 13 oktober 2017 (AMS 17/1414). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van belanghebbende met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft daarbij geen termijn in haar uitspraak genoemd. De uitspraak is op 23 oktober 2017 bekend gemaakt. Er is geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Op 30 december 2017 heeft belanghebbende aan de heffingsambtenaar een ingebrekestelling gestuurd.
Op 20 februari 2018 heeft belanghebbende beroep ingesteld.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 24 augustus 2018 (AMS 18/1423) als volgt op het beroep van belanghebbende beslist:
“De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 30 augustus 2018 bij het Hof hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op 25 november 2018 een conclusie van repliek ingediend, de heffingsambtenaar heeft op 20 december 2018 een conclusie van dupliek ingediend. Van de zijde van belanghebbende zijn op 27 december 2018, 7 januari 2019, 6 mei 2019 en 5 juni 2019 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2019. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 2 mei 2019 verzonden naar het adres van zijn gemachtigde [te A] , is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 6 mei 2019 afgehaald bij een PostNL-locatie en is voor de ontvangst getekend.
Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. D.R. de Vries. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
In de op 30 december 2017 door belanghebbende aan de heffingsambtenaar gestuurde ingebrekestelling is onder meer vermeld:
“Ik zond u op 22 december 2016 ter zake een bezwaarschrift. De beslistermijn is thans verstreken zonder dat u de gevraagde beslissing op dat bezwaarschrift heeft genomen. Gelet daarop verzoek ik u binnen uiterlijk twee weken na heden en als in artikel 4:17 van de Awb de gevraagde beslissing te nemen. Van het recht om te worden gehoord wordt niet afgezien.”
Het op 20 februari 2018 ingediende beroepschrift vermeldt onder andere:
“Gronden van beroep
Eiser heeft een bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag aan verweerder gezonden. Omdat niet tijdig is beslist op dat bezwaarschrift heeft eiser verweerder ter zake van het uitblijven van een besluit schriftelijk in gebreke gesteld.
Op grond van artikel 4:17 lid 3 Awb verbeurt verweerder vanaf twee weken na de verzenddatum van de ingebrekestelling een dwangsom indien het gevraagde besluit nog niet is genomen.
Verweerder heeft thans nog geen beslissing genomen op het bezwaarschrift van eiser; hij is op dit moment ter zake derhalve nog steeds in gebreke. Om die reden is sprake van een fictieve weigering ex artikel 6:2 sub b Awb.”
In beroep vraagt belanghebbende onder andere tot vaststelling van een dwangsom op de voet van par. 4.1.3.2 van de Awb, te bepalen dat de heffingsambtenaar een nadere dwangsom verbeurt indien hij in gebreke blijft uitspraak op bezwaar te doen, en om de heffingsambtenaar te gelasten tot betaling van de wettelijke rente over die dwangsommen.
Tot de gedingstukken behoort een op 5 december 2018 gedateerde uitspraak op bezwaar. In de aanhef is vermeld “uitspraak op dwangsom bij niet tijdig beslissen”. Daarin is vermeld:
“(…) heeft u ons in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op uw bezwaar betreffende aanslagnummer (…). Op grond van artikel 4:17 lid 3 Awb geldt een termijn van 14 dagen om alsnog op het bezwaar te beslissen. Dit betekent dat wij voor 10 april 2018 op uw bezwaar hadden moeten beslissen om niet in gebreke te zijn. Uit onderzoek is gebleken dat wij meer dan 42 dagen in gebreke zijn gebleven. U heeft recht op de maximale dwangsom van € 1260.-.
Op grond van artikel 7:3 onder e Awb is van het horen afgezien.”
Op 30 december 2018 heeft de heffingsambtenaar alsnog gevolg gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 13 oktober 2017. In die uitspraak (hierna ook: de (reële) uitspraak) wordt het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard. Een afschrift van de uitspraak is door de heffingsambtenaar ter zitting overgelegd en aan het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting gehecht.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het hof verklaard dat belanghebbende tegen deze uitspraak beroep heeft ingesteld bij de rechtbank en dat het beroep daar geregistreerd is onder nummer 19/70.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep en de juistheid van de dwangsombeslissing en de naheffingsaanslag.