Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2574, 18/00417

Gerechtshof Amsterdam, 02-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2574, 18/00417

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 juli 2019
Datum publicatie
24 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:2574
Zaaknummer
18/00417
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 57

Inhoudsindicatie

Fiscaal procesrecht. Domiciliekeuze. Belanghebbende (wonende in het buitenland) is door de griffier van het Hof niet gewezen op de verplichting een adres in Nederland aan te wijzen waar de post van het Hof naar toe kan worden gezonden. Alsdan kan het niet (of te laat) bereiken van die stukken niet voor rekening van belanghebbende komen.

Uitspraak

Kenmerk 18/00417

2 juli 2019

uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 8:108 van die wet, van de zevende enkelvoudige belastingkamer

op het verzet van

[X] , wonende te [Z] (Bulgarije), belanghebbende,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet, gedane uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 23 oktober 2018 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/3334 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 12 december 2014 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekering opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.157. Op dezelfde datum is bij een op de voet van artikel 3.153 van de Wet IB 2001 vastgestelde beschikking een bedrag van € 12.239 aan verlies uit eerdere jaren verrekend met het inkomen uit werk en woning van het jaar 2012.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de ontvanger bij uitspraak, gedagtekend 14 juni 2017, de aanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 30 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, bij het Hof ingekomen op 13 juli 2018. Het hoger beroep is bij uitspraak van 23 oktober 2018 met toepassing van artikel 8:54 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet, niet-ontvankelijk verklaard, omdat - aldus die uitspraak (zakelijk weergegeven) - het verschuldigde griffierecht niet is betaald.

1.5.

Op 18 december 2018 is van belanghebbende een brief ontvangen, welke brief door het Hof is aangemerkt als een verzetschrift.

1.6.

Het verzet is behandeld ter zitting van het Hof van 2 juli 2019. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 3 juni 2019 verzonden naar het adres van belanghebbende ( [te Z] , Bulgarije), is niemand verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2 Geschil in verzet

2.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet is betaald.

2.2.

Belanghebbende doet haar standpunten steunen op de gronden welke door haar zijn aangevoerd in de van haar afkomstige stukken.

3 Beoordeling van het verzet

3.1.

Na het door belanghebbende in deze zaak ingestelde hoger beroep heeft de griffier van het Hof belanghebbende bij gewone brief van 14 juli 2018 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht ten bedrage van € 126 en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. In deze brief wordt voorts gewezen op het risico van niet-ontvankelijkverklaring indien het genoemde bedrag niet binnen de gestelde termijn is bijgeschreven of gestort.

3.2.

Aangezien daarop geen betaling werd ontvangen heeft de griffier van het Hof belanghebbende bij aangetekende brief van 12 augustus 2018, die blijkens de gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) op 17 augustus 2018 is afgeleverd op het adres van belanghebbende, (nogmaals) gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht ten bedrage van € 126 en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. In deze brief wordt (wederom) gewezen op het risico van niet-ontvankelijkverklaring indien het genoemde bedrag niet binnen de gestelde termijn is bijgeschreven of gestort.

3.3.

Vaststaat dat het verschuldigde griffierecht niet uiterlijk op de laatste dag van de door de griffier van het Hof (met inachtneming van de Algemene Termijnenwet) gestelde betalingstermijn is bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie is gestort. Daarop is het hoger beroep (bij uitspraak van 23 oktober 2018) niet-ontvankelijk verklaard, omdat - aldus die uitspraak (zakelijk weergegeven) - het verschuldigde griffierecht niet is betaald.

3.4.

In het daarna door het Hof van belanghebbende ontvangen verzetschrift schrijft zij:

“Bij kopje 1, 2 en 3 [Hof: van de uitspraak van het Hof van 23 oktober 2018] wil ik toelichten dat ik de genoemde brieven niet heb ontvangen.

Dit is de reden dat ik de verschuldigde bedrag niet heb kunnen overmaken.

Ik vraag om die alsnog te kunnen voldoen”.

3.5.

Bij de beantwoording van de vraag of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar hoger beroep, stelt het Hof voorop dat van belanghebbende een hoger beroepschrift is ontvangen, waarbij een postadres in het buitenland is vermeld. In dat kader heeft te gelden dat hij/zij die niet in Nederland een vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, op de voet van het bepaalde in artikel 57 AWR, domicilie dient te kiezen in Nederland. Nu belanghebbende niet door de griffier van het Hof op deze verplichting is gewezen, en de nota’s vervolgens zijn gezonden naar het door belanghebbende in haar hoger beroepschrift vermelde adres in Bulgarije, kan het niet (of te laat) bereiken van die stukken niet voor haar rekening komen. Gelet op deze gang van de zaken is zij ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.

3.6.

Het Hof zal de griffier van het Hof opdragen om belanghebbende alsnog te wijzen op de verplichting op grond van artikel 57 AWR een adres in Nederland aan te wijzen waar de post van het Hof naar toe kan worden gezonden, alsmede op de omstandigheid dat indien zij zulks niet doet, de stukken zullen worden gezonden naar het door belanghebbende in het hoger beroepschrift vermelde adres in Bulgarije, waarbij het risico dat de stukken haar niet of te laat bereiken voor haar rekening komt (vgl. Hoge Raad 1 juni 2012, nr. 11/04482, ECLI:HR:NL:2012:BW7078).

Slotsom

De slotsom is dat het verzet van belanghebbende gegrond is. De uitspraak waartegen verzet was gedaan vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.

4 Kosten

5 Beslissing